8. Storingen verhelpen
Storingen mogen alleen door gekwalificeerd personeel worden verholpen.
Levensgevaar! Levensgevaar door elektrische of mechanische krachten!
Schakel voor aanvang van werkzaamheden aan de motorreductor en aanverwante onderdelen altijd de
stroomvoorziening uit door middel van de hoofd- of werkschakelaar en beveilig deze tegen inschakelen door
middel van een hangslot.
8.1 Storing: stroomuitval
•
Onderbreek de stroomvoorziening, om ongewenst starten van de motorreductor tijdens werkzaamheden te
voorkomen.
•
In noodgevallen kunt u de motorreductor aan de motoras met behulp van een boormachine en een zeskant stift in
de gewenste positie draaien.
Voorzichtig!
Voor het aandrijven van de elektromotor door middel van een zeskant stift geldt een maximaal toerental van
250 TPM ter bescherming van het binnen zeskant achterop de motoras.
8.2 Storing: aandrijving start niet
•
Controleer de motorbeveiligingsschakelaar en de instelling daarvan. Als de storing opnieuw optreedt, kan er sprake
zijn van overbelasting.
•
Controleer of de motorreductor in de noodschakelaar staat.
•
Controleer de elektrische aansluitingen, ook de aansluiting van de eindschakelaar.
•
Controleer bij motorreductoren met 3-fasige netaansluiting of de draairichting „I"/„II" overeenkomt met de
eindschakelaars „S11" en „S12".
•
Bij motorreductoren waarvan de temperatuurcontrolebeveiliging (bimetaal) is geactiveerd moet de motorreductor
ca. 20 minuten afkoelen. Daarna kan de motorreductor weer gebruikt worden. Bij herhaaldelijk optreden van deze
beveiliging moet u contact opnemen met de installateur om dit probleem op te lossen.
8.3 Storing: eindpositie gepasseerd
•
Controleer of de stelschroeven in de eindschakelaar vastzitten en controleer de instelling van de eindschakelaars.
•
Stel de eindschakelaar zo nodig opnieuw in, zie hoofdstuk 4.5.
•
Controleer de elektrische schakelwerking van de werkschakelaars „S11" en „S12" en noodschakelaars „S21" en „S22".
De schakelaars moeten als verbreekcontacten zijn aangesloten en worden gecontroleerd.
•
Controleer de werking van de relais en vervang deze indien nodig.
8.4 Storing: olieverlies
•
Controleer of de juiste ontluchtingsschroef weggenomen is, zie hoofdstuk 4.1.
•
Controleer of een juiste inbouwpositie toegepast wordt;
•
Neem bij olieverlies contact op met de installateur.
8.5 Storing: brommend geluid elektromotor
•
Controleer de spanning over alle drie de fasen, deze moeten onderling gelijk zijn en overeenkomen met de waarde
op het typeplaatje van de elektromotor.
•
Controleer of alle moertjes op de klemmenstrook van de elektromotor degelijk vast zitten.
•
Indien de storing blijft bestaan, dient u contact opnemen met de installateur.
8.6 Schermdoek rolt niet gelijkmatig op (overmatig vouwen van doek of folie)
Indien het schermdoek (of folie) niet gelijkmatig oprolt, is het mogelijk dat het gewicht van de motorreductor het doek
laat doorhangen. Dit kan opgelost worden door het toepassen van een contragewicht of het monteren van een strook
Dacronband vlak naast de GXP10. Deze rekloze band draagt het gewicht van de motorreductor en wordt gelijktijdig
opgerold met het schermdoek.
De Gier B.V., Westlandseweg 9, 2291 PG WATERINGEN, THE NETHERLANDS,
+31 (0)174 292089, sales@degierdrivesystems.com, www.degierdrivesystems.com
Versie 1 – 2020 / 03 / 01
21