Aanwezigheidsmelder mini
■
Trillingsvrije montageplaats kiezen. Trillingen kunnen ongewilde schakelingen veroorza-
ken.
■
Storingsbronnen in registratiezone vermijden. Storingsbronnen, bijv. radiatoren, ventilatie,
airconditioning en afkoelende lampen kunnen ongewilde registraties tot gevolg hebben.
De registratiezone kan indien nodig met een opsteekafscherming worden beperkt, om de
invloed van storingsbronnen te beperken.
Alleen voor versie "Universal":
■
Montage in de buurt van elektrische verbruikers, radiatoren, koelinstallaties of buitenwan-
den kan de temperatuurmeting negatief beïnvloeden.
Apparaat uitrichten
■
Bij de montage het apparaat zo richten dat de lichtsterktesensor (10) niet naar het raam
wijst (Afbeelding 7).
Let al bij de montage van de apparatuurdoos en de draagring op de juiste uitrichting.
Apparaat in verlaagd plafond monteren en aansluiten
De omgeving tussen de plafonds moet droog zijn.
Max. dikte van het verlaagde plafond ca. 25 mm. Inbouwdiepte min. 35 mm. Afstand tussen be-
tonplafond en verlaagd plafond min. 20 mm.
Plafonduitsparing 44 ...45 mm.
■
Buskabel aansluiten.
■
Buskabel met kabelbevestiging (9) vastklemmen.
■
Veerbeugel (3) openbuigen en aanwezigheidsmelder (1) in het verlaagde plafond schui-
ven.
■
Designring (5) erop plaatsen en met de klok mee draaien.
■
Indien nodig: afscherming (6) uitknippen en in de designring (5) clippen.
82589823
j0082589823
Afbeelding 8
8 / 13
25.02.2020