installatie
overzicht
Stel het punt vast in het
1
koelsysteem vanwaar u het
water wilt afnemen. ( ZIE
DE VORIGE BLADZIJDE).
2
Indien gebruik wordt
gemaakt van een T-stuk
dient daartoe de slang
recht en zuiver
doorgesneden te worden.
Schuif op elk slangeind
een slangklem.
Plaats vervolgens het T-
3
stuk op de juiste manier.
Niet recht naar beneden
(ter voorkoming van
ophoping van zand of slib)
of rechtop ( uitgang
onbereikbaar voor de
waterstroom). ZIE DE
ILLUSTRATIE OP DE
VOORGAANDE BLADZIJDE.
3
Bij de toepassing van
een slangpilaar dient de
a
daarvoor geschikte
aftapplug te worden ver-
wijderd. Gebruik een
kleine schroevendraaier of
priem en schrap de open-
ing vrij van vuil etc. waar-
door de leiding verstopt
kan raken. Zet de
schroefdraad van de
slangpilaar in bijv. locktite
en monteer de nippel.
4
Gebruik de twee
slangklemmen om het
T-stuk tussen de twee
slanguiteinden vast te
zetten of de slang op de
slangpilaar vast te zetten.
5
Leidt de slang naar de
waterinjectienippel op de
SureSeal™ en wel zonder
kinken en afknijpen om
de watertoevoer niet te
belemmeren. Breng de
slang op de juiste lengte
indien dit nodig mocht
zijn.
6
Neem de zwarte plastic
kap van de
watertoevoernippel op
de SureSeal . Monteer
de slang en klem deze
vast met de twee kleine
slangklemmen.
6
Bij toepassing van twee
motoren adviseren wij een
a
koppelslangverbinding, dit
om zeker te zijn van een
goede watersmering indien
er maar één motor wordt
gebruikt. Voordat de
koppelslang wordt
aangebracht dient het
koelwateruitlaatsysteem
te worden gecontroleerd.
GEBRUIK NOOIT EEN
KOPPELSLANG als het
hoogste punt in het
uitlaatsysteem boven de
uitlaatbocht ligt. Hierdoor
kan "waterslag"ontstaan
bij het in gebruik zijn van
slechts één motor en
daardoor de motor of de
turbo beschadigen. Voor
alle koppelslangverbindin-
gen is er een tweede
slangaansluiting nodig op
de SureSeal™.