atmosferische overdruk (atü) boven of onder de fabrieksopgave liggen.
Doorslaggevend voor u is, dat de meetwaarde voor de enkele cilinders
bijna hetzelfde moet zijn. Afwijkingen van max. 1 atm. overdruk voor de
enkele cilinder zijn te verwaarlozen.
Een verschil van de meetwaarde van 1,5 atm. overdruk of meer tussen
twee in de buurt liggende cilinders kan reeds wijzen op een defecte
cilinderkoppakking.
Indien de meetwaarde bij alle cilinders ver onder de fabrieksopgave is
en verder hetzelfde is, betekend dit, of een defect aan de zuigerveren
of de klepspeling is niet juist of de kleppen zijn versleten resp. de klep-
zittingen.
In dit geval vult iets motorolie in de bougieopeningen om voor korte tijd
een betere afdichting van de zuigerveren in de cilinder te bereiken.
Meet nu nog een keer alle cilinders in dezelfde volgorde. Als er nu
duidelijk een hogere compressie gemeten wordt, weet u nu dat de
zuigerveren versleten zijn.
Indien het meetresultaat hetzelfde is als voorheen, dus laag, dan ligt de
oorzaak bij de kleppen.
VACUUM-BENZINEPOMP-TESTER
Een speciaal apparaat dat verder alleen een vakgarage ter beschikking heeft.
Met de onderstaande handleiding kunt u voortaan zelf de functie van de
benzinepomp controleren. Defecten aan de onderdrukdoos van de verdeler
zijn gemakkelijk op te sporen en vooral is het apparaat onmisbaar voor een
optimale mengselafstelling van de carburateur. Een te rijk mengsel en ook
een te arm mengsel zijn slecht voor het milieu. Bij een te arm mengsel kan
de motor oververhit raken, te rijk mengsel kost brandstof en brengt geen
prestatie.
Werkwijze:
Voorwaarde is, dat u de motor op normale werkingstemperatuur moet brengen!
Bougies, ontstekingscontacten en ontstekingstijdstip moeten vooraf
ingesteld zijn!
22
Meten van de onderdruk in de aanzuigleiding
De gemeten onderdruk in de aanzuigleiding geeft uitsluitsel over diverse
defecten resp. verkeerde instellingen.
1.
Trek de onderdrukslang af van het aanzuigbochtstuk en zet de rubberen
tule van de vacuümtester stevig op de opening van het bochtstuk.
2.
Start de motor en controleer met de toerentalmeter of het motor-
toerental juist is ingesteld.
Wanneer de motor in perfecte staat is en de ontsteking, carburateur en
kleppen juist ingesteld zijn, zal de wijzer van de meter in de normale
zone pendelen, d.w.z. een meetwaarde van 400 - 600 Hg of meer
aanwijzen. Een lichte wijzertrilling is niet van betekenis.
3.
Eventueel de stationair-mengsel-regelschoef verstellen voor een armer
of rijker mengsel tot een max. wijzeruitslag voor onderdruk (vacuüm)
bereikt wordt.
Brandstofpomp controleren
Hierbij worden twee aparte metingen uitgevoerd:
a)
Controle van het pomp-zuigvermogen
b)
Controle van het pomp-drukvermogen.
a)
Zuigvermogen
Voor deze meting moet u de brandstofleiding en wel de toevoer vanaf
de benzinepomp afhalen en de onderdruktester met de benzinepomp
verbinden. De motor kort starten. De gemeten zuigonderdruk moet
gewoonlijk bij ca. 250 mm Hg liggen. Als de waarde lager is, zal het
zuigvermogen van de brandstofpomp vermoedelijk niet voldoende zijn.
b)
Drukvermogen
Hiervoor moet de slangverbinding van de benzinepomp naar de
carburateur, of aan de kant van de carburateur of aan de drukkant van
de pomp, afgehaald en met de onderdruktester verbonden worden.
Echter wordt nu een (over-)drukmeting uitgevoerd.
23