9 Controle / Weer in dienst stellen
Na het toestel geïnstalleerd te hebben,
controleert u de goede werking ervan:
•
Schakel het toestel in volgens de
indicaties van de gebruiksaanwijzing en
controleer of het goed werkt.
•
Controleer alle bediening- en veilighei
dsvoorzieningen, hun regeling en hun
staat van werking.
10 Informatie van de gebruiker
•
De gebruiker van het toestel moet
geïnformeerd worden over de
bediening en de werking van zijn
toestel.
•
Leg hem de werking van het toestel uit
zodat hij er vertrouwd mee raakt.
•
Bekijk samen met hem de
gebruiksaanwijzing en beantwoord zijn
eventuele vragen.
•
Geef alle handleidingen en
documentatie van het toestel aan de
gebruiker en vraag hem om ze in de
buurt van het toestel te bewaren.
•
Leg de gebruiker meer bepaald de
veiligheidsinstructies voor die hij in acht
moet nemen.
96