Zelfaandrijving afstellen
Als de zelfaandrijving van de maaimachine niet werkt of
de machine voorwaarts kruipt als de aandrijving is
uitgeschakeld, moet u de bedieningskabel en de
wielaandrijving afstellen.
De wielaandrijving aftstellen
1. Verwijder de graszak als deze is gemonteerd op de
maaimachine.
2. Als de zelfaandrijving van de maaimachine niet werkt,
moet u bedieningsknop een halve slag naar rechts
draaien (Fig. 26); als de machine voorwaarts kruipt,
moet u de bedieningsknop een halve slag naar links
draaien om de riem losser te zetten.
1
Figuur 26
1. Bedieningsknop
3. Trek de maaimachine langzaam naar achteren terwijl u
de bedieningsstang voor de zelfaandrijving geleidelijk
in de richting van de handgreep beweegt.
Opmerking: De afstelling is correct als de achterwielen
ophouden te draaien en de bedieningsstang voor de
zelfaandrijving zich ongeveer 2,5 cm van de handgreep
bevindt (Fig. 27).
Figuur 27
1. 12,5 cm
4. Herhaal stappen 2 en 3 totdat de afstelling correct is.
Bedieningskabel afstellen
1. Zet de rijsnelheidsregelaar in de neutraal stand (Fig. ).
Zorg ervoor dat de snelheidsregelaar helemaal naar
achteren in de neutraalstand-gleuf staat.
2. Draai de klemschroef los (Fig. 28).
1
1. Klemschroef
2. Schakelhendel
3. Stoppen
m-4315
3. Druk de schakelhendel stevig tegen de stop aan
(Fig. 28).
4. Trek de kabel van de rijsnelheidsregelaar strak en
draai de klemschroef vast (Fig. 28).
Opmerking: Indien de maaimachine niet rijdt als de
rijsnelheidsregelaar in één van de drie snelheidsgleuven
staat, moet u ervoor zorgen dat de rijsnelheidsregelaar
geheel naar voren in de gewenste snelheidsgleuf is gezet.
m-4323
21
3
2
4
Figuur 28
4. Kabel van
rijsnelheidsregelaar
m-4326