Garmin Quickdraw Contouren instellingen
Selecteer
> Quickdraw Contours > Instellingen op een kaart.
Correctie tijdens opnemen: Hiermee stelt u de afstand in tussen de sonardiepte en de opnamediepte van de
contouren. Als het waterniveau is veranderd sinds uw laatste opname, moet u deze instelling aanpassen
zodat de opnamediepte hetzelfde is voor beide opnamen.
Als u bijvoorbeeld bij de vorige opname een sonardiepte van 3,1 m (10,5 ft.) had en vandaag een sonardiepte
van 3,6 m (12 ft.), dan voert u -0,5 m (-1,5 ft.) in als Correctie tijdens opnemen.
Weergavecorrectie gebruiker: Hiermee stelt u verschillen in contourdiepten en dieptelabels op uw eigen
contourkaarten in als compensatie voor wijzigingen in het waterniveau, of voor dieptefouten in opgenomen
kaarten.
Weergavecorrectie community: Hiermee stelt u verschillen in contourdiepten en dieptelabels op community-
contourkaarten in als compensatie voor wijzigingen in het waterniveau, of voor dieptefouten in opgenomen
kaarten.
Analysekleuren: Hiermee stelt u de kleur van het scherm Garmin Quickdraw Contours in. Als deze instelling is
ingeschakeld, laten de kleuren de kwaliteit van de opname zien. Als deze instelling is uitgeschakeld, maken
de contourgebieden gebruik van standaard kaartkleuren.
Groen geeft een goede diepte, een goede GPS-positie en een snelheid van minder dan 16 km/u (10 mijl/u)
aan. Geel geeft een goede diepte, een goede GPS-positie en een snelheid tussen 16 en 32 km/u (tussen 10
en 20 mijl/u) aan. Rood geeft een slechte diepte of GPS-positie en een snelheid van meer dan 32 km/u (20
mijl/u) aan.
Dieptearcering: Hiermee geeft u de minimale en maximale diepte van een dieptebereik en een kleur voor dat
dieptebereik op.
Alle route- en navigatielijnen die op de kaartplotter worden weergegeven, zijn alleen bedoeld als algemene
routebegeleiding of om de juiste vaarwegen te herkennen, en zijn niet bedoeld om precies te worden gevolgd.
Neem altijd de navigatiekenmerken en omstandigheden op het water in acht als u navigeert om te voorkomen
dat u aan de grond loopt of er gevaarlijke situaties optreden, hetgeen kan resulteren in schade aan het vaartuig,
persoonlijk letsel of overlijden.
De functie Auto Guidance is gebaseerd op elektronische kaartgegevens. De gegevens garanderen niet dat de
route vrij is van obstakels en dat deze diep genoeg is. Let tijdens het volgen van de koers altijd goed op en
vermijd land, ondiep water en andere obstakels die u onderweg kunt tegenkomen.
Wanneer u Ga naar gebruikt, kunnen een directe koers en een gecorrigeerde koers over land of door ondiep
water lopen. Gebruik visuele waarnemingen om land, ondiep water en andere gevaarlijke objecten te vermijden.
Als uw vaartuig over een stuurautomaat beschikt, moet bij elk roer een bedieningsscherm zijn geïnstalleerd
waarmee de stuurautomaat kan worden uitgeschakeld.
OPMERKING: Sommige kaartweergaven zijn beschikbaar met premiumkaarten, in sommige gebieden.
Als u wilt navigeren, moet u een bestemming kiezen, een koers uitzetten of een route maken en vervolgens de
koers of route volgen. Volg de koers of route op de navigatie- of viskaart, of in de Perspective 3D- of Mariner's
Eye 3D-kaartweergave.
U kunt een koers naar een bestemming instellen en deze volgen met behulp van een van de volgende drie
methoden: Ga naar, Route naar, of Auto Guidance.
Ga naar: Brengt u direct naar uw bestemming. Dit is de standaardoptie om naar een bestemming te navigeren.
De kaartplotter tekent een rechte koers- of navigatielijn naar de bestemming. De route kan over land en
andere obstakels lopen.
Route naar: Berekent een route van uw locatie naar een bestemming, met de mogelijkheid om koerswijzigingen
aan te brengen. Met deze optie kunt u een rechte koers uitzetten naar de bestemming en zo nodig
koerswijzigingen in de route aanbrengen om land en andere obstakels te vermijden.
Navigatie met een kaartplotter
Navigatie met een kaartplotter
WAARSCHUWING
VOORZICHTIG
37