5.2 HET PLAATSEN VAN DE OPENING VOOR DE CONVECTIELUCHT
Om een correcte toevoer en verwerking van de convectielucht die zich in de installatieruimte bevindt, raden wij u aan de volgende richtlijnen
nauwkeurig te volgen:
- de veiligheidsafstand;
- de afstand van het inbouwtoestel en de desbetreffende plaatsing ten opzichte van de nis en de eventuele mantel;
- de afmetingen van de openingen en de minimumdoorsnede die vereist is voor de toevoer en de afvoer van de convectielucht (zie de paragraaf
"TECHNISCHE GEGEVENS");
- het realiseren en het respecteren van de afmetingen en de doorsneden van de externe ventilatie-openingen (zie de paragraaf "TECHNISCHE
GEGEVENS").
a
De openingen voor de convectielucht mogen niet verward worden met de externe ventilatie-opening.
De openingen voor de convectielucht zorgen voor het verwerken van de warmte die zich in de mantel of de nis bevindt en het afkoelen
van de onderdelen van het toestel. De externe ventilatie-opening dient voor het toevoeren van zuurstof naar het toestel.
Dergelijke openingen kunnen uitgerust zijn met of zonder een niet-sluitbaar rooster en moeten beantwoorden aan de minimumdoorsnede
vermeld in de paragraaf "TECHNISCHE GEGEVENS".
De opening waardoor de convectielucht van binnenkant van de nis naar buiten stroomt dient uitgevoerd te worden door een rooster (H) te plaatsen
op de kap zoals geïllustreerd.
De opening voor de toegang van de convectielucht naar de binnenkamt van de nis kan op andere manieren uitgevoerd worden:
(1) door een opening aan de achterkant te maken (voorbeeld A – opening P);
(2) door een opening te maken aan de onderkant of de rechter- of linkerkant (voorbeeld A – opening G), op voorwaarde dat het inbouwtoestel niet
op een gesloten basis rust, maar dat de speciale optionele steun gebruikt wordt;
(3) het is echter ook mogelijk gewoon een opening te laten (voorbeeld B – opening L) rond de inbouwopening, op voorwaarde dat de opening beantwoordt
aan de minimumafmetingen vermeld op de tekening en dat ze volledig vrij is en niet geblokkeerd door eventuele mantels of vullingen.
a
Het niet naleven van deze voorschriften kan de correcte toevoer van de lucht in gevaar brengen, en bijgevolg de veiligheid van het toestel.
Fig. 37
TOEGESTANE OPLOSSINGEN VOOR POSITIE INGANG
EN UITGANG CONVECTIELUCHT
(1) Minimumafstand tussen het bovenste gedeelte van de
inbouwkachel en de scheerwand of het plafond aan de
binnenkant van de wandpanelen.
(2) MINIMUMafmetingen OPENING wandpaneel.
(3) MINIMUMhoogte OPENING wandpaneel in geval van
installatie pelletschuifkit.
(4) Minimumpositie kaprooster boven de inbouwkachel.
(G) Toevoer convectielucht aan de zijkant
(P) Toevoer convectielucht aan de achterkant
(L) Toevoer convectielucht van de kachelopening
(H) Kaprooster
24
A
(1)
122 min
10
9,5
B
(1)
122 min
H07027580 / DT2000908 – 00
(4)
40 min
P
P
2
(2)
69
G
G
L
(4)
40 min
L
(2)
71
DT2012280-00
H
(3)
56
(2)
50
38
G
H
L
(3)
56
(2)
50
DT2033001-00