26
NL
OPMERKING
schakeld te zijn en het maaidek in de hoogste stand te staan (stand «7»).
➤
Bij modellen met mechanische aandrijving:
Zet de gashendel in een tussenstand tussen «LANGZAAM» en »SNEL» en zet de versnelling-
spook in de 1e versnelling (☛ 4.22).
Houd het pedaal ingetrapt om zo de handrem uit te schakelen; laat het pedaal langzaam
opkomen zodat het pedaal van de «remfunctie» naar de «koppelingsfunctie» overgaat, waar-
bij de achterwielen in werking gesteld worden (☛ 4.21).
LET OP!
!
dat de machine, door een te bruuske start, begint te steigeren en u de macht over
het stuur kwijtraakt.
Zorg dat u geleidelijk de gewenste snelheid bereikt door de gashendel en de versnelling-
spook te bedienen; om van de ene versnelling naar de andere over te gaan dient u de koppe-
ling te bedienen door het pedaal half in te trappen (☛ 4.21).
➤
Bij modellen met hydrostatische aandrijving:
Zet de gashendel tijdens de trajecten in een stand tussen «LANGZAAM» en »SNEL».
Schakel de handrem uit en laat het rempedaal opkomen. (☛ 4.31).
Trap het koppelingspedaal (☛ 4.32) in de «F» richting totdat de gewenste snelheid bereikt is
door een lichte druk op het pedaal uit te voeren en de gashendel te bedienen.
LET OP!
!
zoals reeds eerder beschreven is ( ☛ 4.32) om te voorkomen dat de machine door een
te bruuske bediening kan gaan steigeren en u de macht over het stuur verliest, voor-
al op hellingen.
5.4.3 R
EMMEN
Neem eerst snelheid af door het aantal toeren van de motor te verminderen en trap daarna op
het rempedaal (☛ 4.21 ofwell 4.31) om nog meer snelheid af te nemen totdat de machine stil-
staat.
➤
Bij modellen met hydrostatische aandrijving:
OPMERKING
verkregen door het koppelingspedaal los te laten.
Tijdens het zich verplaatsen met de machine dienen de messen uitge-
U dient het pedaal geleidelijk op te laten komen om te beletten
Het inschakelen van de koppeling dient uitgevoerd te worden
Een waarneembare vermindering van de snelheid kan reeds worden
GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN