9 Bediening
3. Selecteer in de parametergroep Apparaat > Multifunctioneel relais > Bedrijfsmodus de
parameter Bedrijfsmodus van het multifunctionele relais of Mlt.OpMode en stel de
gewenste bedrijfsmodus in.
4. Kies [Alle opslaan] om de wijzigingen op te slaan.
9.15 Noodstroomsysteem configureren
Standaard is het noodstroombedrijf uitgeschakeld. Om aangesloten noodstroomverbruikers bij een
stroomuitval te voeden, moet het noodstroombedrijf worden ingeschakeld. Bovendien kan worden
ingesteld, welk procentueel aandeel van de lading van de batterij voor het noodstroombedrijf
bewaard moet worden.
Het principe voor het wijzigen van bedrijfsparameters wordt in een ander hoofdstuk beschreven
(zie hoofdstuk 9.9, pagina 82).
Werkwijze:
1. In de parametergroep Apparaat > Bedrijf de parameter Bedrijfsmodus
noodstroomsysteem kiezen en op Automatisch instellen, zodat het noodstroombedrijf bij
een stroomuitval automatisch wordt geactiveerd.
2. In de parametergroep Batterij > Gebruiksbereiken de parameter Minimale breedte
reservestroombereik instellen. De waarde geeft aan, welk procentueel aandeel van de
lading van de batterij voor het noodstroombedrijf bewaard moet worden. Deze lading van de
batterij kan in parallel netwerkbedrijf niet worden gebruikt. SMA Solar Technology AG
adviseert, een waarde in te stellen tussen 10 en 30.
9.16 Voeding van de noodstroomverbruiker in parallel
netwerkbedrijf
In parallel netwerkbedrijf kunnen de noodstroomverbruikers uit het openbaar stroomnet worden
gevoed, zolang de stroomsterkte en de spanning van de stroomcircuits van de
noodstroomverbruikers binnen het toegestane bereik liggen.
86
STPx0-3SE-40-BE-nl-10
SMA Solar Technology AG
Bedieningshandleiding