Elektrische aansluiting
6.4 Aardingsgeleider aansluiten
6.3.1
Kabelinvoeren, afsluitstoppen en schroefdraadadapter
Let bij de montage op de volgende aanwijzingen:
• Voorkom schade aan de kabelmantel.
• Pas de aanhaalmomenten aan het materiaal van de kabelmantel aan.
Let op de documentatie voor de aanhaalmomenten van de kabelinvoeren en afsluitstoppen
voor directe aanbouw aan de machine en andere schroefverbindingen (bijv. adapter).
6.4
Aardingsgeleider aansluiten
De doorsnede van de aardleiding moet aan EN / IEC 60034-1 voldoen.
Neem bovendien de installatievoorschriften in acht, bijv. volgens EN / IEC 60204-1.
Een aardleiding kan in principe op twee manieren op de machine worden aangesloten:
• Interne aarding met aansluiting in de aansluitkast op het hiervoor aangewezen en
gemarkeerde punt.
• Buitenste aarding met aansluiting op de statorbehuizing op de hiervoor aangewezen en
gemarkeerde punten.
6.4.1
Minimaal doorsnedeoppervlak van de aardleider
Tabel 6-3
Minimale doorsnede van de faseleider van de
70
Minimaal doorsnedeoppervlak van de aardingsgeleider
installatie
S
mm²
S ≤ 25
25 < S ≤ 50
S > 50
Minimale doorsnede van de bijbehorende aard‐
aansluiting
mm²
S
25
0,5 S
Bedieningshandleiding, 02/2022, A5E51698715A
1FZ ashoogte 280