5.4 HET OPROEPEN VAN OPGESLAGEN RESULTATEN
Ieder opgeslagen resultaat is eventueel voorzien van een subresultaat en meet parameters (zie tabel 2).
Iedere functie heeft een identificatienummer (1 t/m 3 zie onderstaande figuur). Hierdoor kan de
gebruiker zien aan welke functie het subresultaat is gekoppeld. Het identificatie wordt slechts even
getoond voordat het teruggeroepen resultaat op het display wordt getoond.
Procedure voor het terughalen van opgeslagen resultaten:
Ingedrukte toets
Eerst wordt even het identificatienummer van een functie getoond, en daarna het hoofdresultaat.
Fout! Alleen hoofddocument.
Figuur 8: Identificatienummer van iedere functie
Commentaar
Laatste veranderde deelcode (X.X.X of YYY) die voor het terughalen van resultaten wordt
getoond.
Voer de gewenste code in door middel van de [↑, ↓] toetsen, indien nodig.
Controleer het andere deel van de code door het drukken op de [DISPLAY] toets en
verander dit, indien nodig, door middel van de [↑, ↓] toetsen.
Bevestig het oproepen door de [Oroepen] toets opnieuw in te drukken.
- Pagina 28 -
Utrecht