6.3
Bediening
Na het aankoppelen en vullen van de spuit met vloeistof, stelt u de machine als volgt in
werking:
1. Schakel aftakas in tot toerental welke nodig is voor de juiste bespuiting, echter max 540
omw./min.
2. Stel de drukregelaar in op de exacte druk die nodig is voor de berekende afgifte per
minuut voor de spuitdoppen die u heeft gekozen
NB. Reinig regelmatig filter 9. Zet de machine niet "droog" weg, maar vul de tank met ca. 50
liter
schoon water tot de volgende bespuiting. Sommige gewasbeschermingsmiddelen schuimen
t.g.v.
het roeren; let bij bijna lege tank goed op dat de pomp niet droog of enkel op schuim draait,
zodat
de kans op defecten ontstaat.
Om dit te voorkomen, worden anti-schuimmiddelen veelvuldig toegepast.
7. ONDERHOUD
7.1 Algemeen
Het onderhoudsplan volgens de onderstaande tabel (7.1), is een minimum voorwaarde voor
het zeker stellen van een veilig en langdurig optimaal gebruik van de spuit.
Naast het regelmatig controleren van de olie in de pomp en in de tandwielkast, het
doorsmeren en het controleren op zichtbare beschadigingen is het erg belangrijk dat u zonder
onderbreking zorgdraagt voor het volgende:
-
Maak de tank en het circuit na elk gebruik schoon met water
- Controleer en maak het filters na elk gebruik schoon
- Maak de machine geheel leeg wanneer er een kans op vorst bestaat. Zorg vooral goed voor
de pompunit; lucht veroorzaakt roesten corrosie in de pomp. Daarom moet de pomp
gespoeld of gevuld worden met anti-vries of koelvloeistof.
- Controleer de gehele machine op het juist functioneren van alle onderdelen en repareer
alvorens de machine weer te gebruiken
Wanneer de machine zeer intensief wordt gebruikt, adviseren wij u om een complete
technische controle uit te laten voeren aan het einde van elk seizoen.