7 Ingebruikname
▶
Als u sedimenterende stoffen vaststelt, dan moet u de
installatie spuien.
▶
Controleer met een magneetstaaf of er magnetiet (ijzer-
oxide) voorhanden is.
▶
Als u magnetiet vaststelt, reinig de installatie dan en
neem de nodige maatregelen voor de corrosiebescher-
ming. Of monteer een magneetfilter.
▶
Controleer de pH-waarde van het afgetapte water bij
25 °C.
▶
Bij waarden onder 8,2 of boven 10,0 reinigt u de installa-
tie en conditioneert u het verwarmingswater.
▶
Zorg ervoor dat er geen zuurstof in het verwarmingswater
kan dringen.
Vul- en bijvulwater controleren
▶
Meet de hardheid van het vul- en bijvulwater voor u de
installatie vult.
Vul- en bijvulwater conditioneren
▶
Neem voor de conditionering van het vul- en suppletie-
water de geldende nationale voorschriften en technische
regels in acht.
Voor zover nationale voorschriften en technische regelingen
geen hogere eisen stellen, geldt het volgende:
U moet het CV-water conditioneren,
–
als de volledige vul- en bijvulwaterhoeveelheid tijdens de
gebruiksduur van de installatie het drievoudige van het
nominale volume van de CV-installatie overschrijdt of
–
wanneer de in de volgende tabel genoemde richtwaarden
niet worden aangehouden of
–
als de pH-waarde van het verwarmingswater onder 8,2 of
boven 10,0 ligt.
Totaal
Waterhardheid bij specifiek installatievolume
verwar-
mings-
vermo-
≤ 20 l/kW
gen
kW
°dH
mol/m³
< 50
< 3
< 16,8
> 50 tot
11,2
2
≤ 200
> 200 tot
8,4
1,5
≤ 600
> 600
0,11
0,02
1) Liter nominale inhoud/verwarmingsvermogen; bij meerketelin-
stallaties moet het kleinste individuele vermogen ingezet worden.
Opgelet!
Kans op materiële schade door verrij-
king van het verwarmingswater met on-
geschikte additieven!
Ongeschikte additieven kunnen veranderin-
gen aan componenten, geluiden in de CV-
functie en evt. verdere gevolgschade veroor-
zaken.
▶
Gebruik geen ongeschikte antivries- en
corrosiewerende middelen, biociden en
afdichtmiddelen.
18
> 20 l/kW
> 50 l/kW
≤ 50 l/kW
°dH
mol/m³
°dH
mol/m³
11,2
2
0,11
0,02
8,4
1,5
0,11
0,02
0,11
0,02
0,11
0,02
0,11
0,02
0,11
0,02
Installatie- en onderhoudshandleiding atmoTEC pro, atmoTEC plus 0020193973_03
Bij ondeskundig gebruik van de volgende additieven werden
met onze producten tot nu toe geen onverdraagzaamheden
vastgesteld.
▶
Neem bij het gebruik absoluut de aanwijzingen van de
fabrikant van het additief in acht.
Voor de verdraagzaamheid van additieven in het overige
CV-systeem en voor de werkzaamheid ervan aanvaarden
we geen aansprakelijkheid.
Additieven voor reinigingsmaatregelen (aanslui-
tend uitspoelen vereist)
–
Fernox F3
–
Sentinel X 300
–
Sentinel X 400
Additieven die permanent in de installatie blijven
–
Fernox F1
–
Fernox F2
–
Sentinel X 100
–
Sentinel X 200
Antivriesmiddelen die permanent in de installatie
blijven
–
Fernox Antifreeze Alphi 11
–
Sentinel X 500
▶
Informeer de gebruiker over de nodige maatregelen als u
bovengenoemde additieven heeft gebruikt.
▶
Informeer de gebruiker over de noodzakelijke werkwijze
voor de vorstbeveiliging.
7.7
Te lage waterdruk vermijden
Voor een correcte werking van de CV-installatie moet de be-
drijfsvuldruk binnen de grenswaarden liggen (staafdiagram
1)
op het display ongeveer in het midden).
–
Bedrijfsvuldruk: 0,08 ... 0,2 MPa (0,80 ... 2,0 bar)
Als de CV-installatie zich over meerdere verdiepingen uit-
strekt, dan kunnen hogere waarden voor de vuldruk vereist
zijn om lucht in de CV-installatie te vermijden.
Als de vuldruk tot in het minimumbereik daalt, geeft het pro-
duct het druktekort door een knipperende waarde op het
display aan.
–
Minimumbereik vuldruk: 0,03 ... 0,08 MPa (0,30
... 0,80 bar)
Als de vuldruk onder het minimumbereik ligt, wordt het pro-
duct buiten bedrijf gesteld. Het display geeft F.22 weer.
▶
Vul CV-water bij om het product opnieuw in gebruik te
nemen.
Het display geeft de vuldruk net zolang knipperend aan tot
de bedrijfsvuldruk bereikt is.
–
Bedrijfsvuldruk: ≥ 0,08 MPa (≥ 0,80 bar)