GEBRUIKSAANWIJZING Toerentalmeter PCE-DT 66
6. Instructies
6.1 Selectie van het meetwiel
Houd de MODE-toets ingedrukt tijdens het inschakelen van het apparaat, om in de modus
voor het wisselen van de meetwielen te komen. De standaardinstelling is het meetwiel met
een omtrek van 10 cm. Met de plus- en min-knop kunt u wisselen tussen het meetwiel met
een omtrek van 6" (15,25 cm), 12"(30,48) en 0,1 m (10 cm). Als u het passende meetwiel
hebt gekozen, druk dan kort op de MIN/MAX-toets om terug te keren naar de normale
meetmodus.
Belangrijk: Gebruik het 0,1 m. meetwiel voor de eenheden m/min en m/sec en de 6"en 12"
meetwielen voor de eenheden ft/min, ft/sec en in/min.
6.2 Toerentalmeting
1. Breng het verlengstuk en de meetsonde aan op het apparaat.
2. Start de te meten machine/systeem en wacht totdat het toerental zich stabiliseert.
3. Zet de toerentalmeter aan en stel de juiste meetmodus in. Benader vervolgens langzaam
het roterende object, zodat object gelijkmatig aangeraakt wordt door de meetsonde.
Druk vervolgens op de 'MEASURE' toets om de meting te beginnen en om direct de
waarden op de LCD-display af te lezen.
Het verlengstuk kan sterk afbuigen, waardoor dit bij meer dan 10.000
omwentelingen kan zorgen voor onnauwkeurigheden. Verwijder daarom altijd
het verlengstuk wanneer u verwacht een rotatie van meer dan 10.000
omwentelingen per minuut op te gaan meten.
6.3 Snelheidsmeting
1. Schakel de toerentalmeter in en stel 'snelheidsmodus' in. Gebruik de MODE-toets om
tussen de verschillende eenheden m/min, m/sec, t/min, ft/sec of in/min te kiezen.
2. Bevestig het benodigde meetwiel op het apparaat.
3. Zet het testobject aan en wacht totdat de snelheid gestabiliseerd is. Breng het meetwiel
nu langzaam naar het testobject, zodat er contact gemaakt wordt met de transportband.
De gemeten waarden kunnen nu afgelezen worden van het scherm.
7