Aanwijzing betreffende ingang I1 (aansluiting 13, 14) EN I4 (aansluiting
15, 16).
Het contact op de component of relais dat wordt aangesloten op deze in-
gang moet geschikt zijn voor 5 V en 1 mA.
Codeerschakelaars A en P mogen niet worden versteld! Anders zijn sto-
ringen het resultaat.
Belangrijk: controleer de codering wanneer een vervangend onderdeel
wordt gebruikt ( afb. 36).
5.7.3
CAN-BUS
OPMERKING
Verkeerde werking door storingen!
Voedingskabels (230 V~) mogen niet in de buurt van CAN-BUS-, sensor-
en andere signaalkabels (12 V) liggen.
▶ Waarborg dat er een minimale afstand van 100 mm is tussen voe-
dingskabels en CAN-BUS-, sensor- en andere signaalkabels.
CAN-BUS: 12V-gelijkspanningsuitgang 'Out 12 V DC' op de installatie-
module niet aansluiten.
OPMERKING
Verwisselen van 12 V en CAN-BUS-aansluitingen zullen een
systeemstoring tot gevolg hebben!
De overdrachtscircuits zijn niet geschikt voor een constante spanning
van 12 V.
▶ Waarborg, dat de beide kabels aan de overeenkomstig gemarkeerde
aansluitingen op de printplaat zijn aangesloten (CAN high/CAN low).
De buitenunit en de binnenunit worden via een communicatiekabel, de
CAN-BUS, met elkaar verbonden.
Als verlengkabel buiten de eenheid is een LIYCY-kabel (TP)
2
3 x 0,75 mm
(of gelijkwaardig) geschikt. Als alternatief kunnen voor
het buitengebruik goedgekeurde twisted-pair-kabels met een minimale
2
doorsnede van 0,75 mm
worden gebruikt. Een van de afgeschermde
uiteinden moet worden aangesloten op de dichtstbijzijnde aardklem in
de binnenunitconstructie. Het andere uiteinde kan niet worden aange-
sloten op de aarde of een metalen onderdeel van de buitenunitconstruc-
tie.
De maximaal toegestane kabellengte is 30 m.
De Can Termination Switch markeert het begin en het einde van de
CAN-BUS-verbinding. Let erop dat de juiste kaarten zijn afgesloten en
dat alle overige binnen de CAN-BUS-verbinding niet zijn afgesloten.
Compress 3400i AWS – 6721821684 (2023/08)
Afb. 12 CAN-BUS-aansluiting
[1]
Binnenunit
[2]
Buitenunit
5.7.4
EMS BUS
OPMERKING
Verkeerde werking door storingen!
Voedingskabels (230 V~) mogen niet in de buurt van EMS-BUS-, sensor-
en andere signaalkabels (12 V) liggen.
▶ Waarborg dat er een minimale afstand van 100 mm is tussen voe-
dingskabels en EMS-BUS-, sensor- en andere signaalkabels.
De regelaar is aangesloten via de EMS-BUS op de installatiemodule van
de binnenunit.
De bedieningsunit wordt gevoed via de BUS-kabel. De poling van de
twee EMS-BUS-kabels is irrelevant.
Voor een accessoire, die op de EMS-BUS-BUS wordt aangesloten, geldt
het volgende (zie ook installatie-instructie van het betreffende accessoi-
re):
▶ Wanneer meerdere BUS-units zijn geïnstalleerd, moeten deze onder-
ling een minimale afstand van 100 mm hebben.
▶ Wanneer meerdere BUS-units zijn geïnstalleerd, moeten deze paral-
lel of stervormig worden aangesloten.
▶ Gebruik kabels met een minimale doorsnede van 0,5 mm
▶ Bij externe inductieve invloeden (bijvoorbeeld van PV-installaties) af-
geschermde kabel gebruiken. Sluit slechts één uiteinde van de kabe-
lafscherming aan op de aarde.
Installatie
Out 12V DC
CAN high
CAN low
gnd
GND
Can L
Can H
N
L
0010036947-001
2
.
1
2
17