Pomp PC1 moet altijd op de installatiemodule van de binnenunit con-
form het elektrisch schema worden aangesloten.
Maximale last aan de relaisuitgang van de pomp PC1: 2 A, cos > 0,4.
Bij een hogere belasting moet een tussenrelais worden gemonteerd.
5.7
Elektrische aansluiting
GEVAAR
Gevaar voor elektrische schokken!
De componenten van de warmtepomp staan onder spanning.
▶ Koppel het toestel los van de netvoeding voor aanvang van werk-
zaamheden aan de elektrische installatie.
OPMERKING
Schade aan de installatie bij inschakelen zonder water.
Wanneer de installatie vóór het vullen met water wordt ingeschakeld,
kunnen onderdelen van de cv-installatie oververhit raken.
▶ Boiler en cv-installatie voor het inschakelen vullen, ontluchten en op
de juiste druk brengen.
De binnenunit wordt niet geleverd met een eigen veiligheidsschakelaar
voor de netaansluiting.
▶ Installeer voor een veilig bedrijf een ontkoppelingseenheid die een
volledige ontkoppeling verzorgt conform ovespanningscategorie III in
de voedingsbekabeling volgens de aansluitvoorschriften.
CAN-BUS en EMS-BUS zijn niet compatibel.
▶ Sluit EMS-BUS-eenheid niet aan op CAN-BUS-units.
De spanning mag niet meer variëren dan 10% van de nominale spanning.
De spanning tussen aarde en neutraal moet minder zijn dan 3 V. Let bij
het uitvoeren van de verbinding op de fasen van dit toestel in de gehele
elektrische installaties, zodat er geen fase-onbalans kan optreden in het
3-fasesysteem van het huishouden (indien aanwezig).
▶ Kies geleiderdiameters en kabeltypes overeenkomstig de desbetref-
fende beveiligingen en de installatiewijze.
▶ Sluit de warmtepomp aan conform het aansluitschema.
▶ Bij vervangen van de printplaat de kleurcodering aanhouden.
Gebruik voor het verlengen van de temperatuursensorkabels de volgen-
de aderdiameters:Gebruik voor het verlengen van de temperatuursens-
orkabels de volgende aderdiameters:
• Tot 20 m kabellengte: 0,75 tot 1,50 mm
• Tot 30 m kabellengte: 1,0 tot 1,50 mm
Compress 3400i AWS – 6721821684 (2023/08)
2
2
5.7.1
Binnenunit aansluiten
▶ Verwijder het frontpaneel van de binnenunit.
▶ Afdekking van de aansluitdoos verwijderen.
▶ Plaats de CAN-BUS, sensoren en andere signaalcircuitkabels door de
betreffende kabeldoorvoeren, gemarkeerd met <50 V. Installeer de
kabels tot deze het front van het toestel bereiken en sluit deze aan
conform afb. 10.
▶ Plaats de voedingscircuitkabels door de wartels gemarkeerd met
230 V/400 V. Installeer de kabels tot deze het front van het toestel
bereiken.
▶ Sluit de voedingskabels aan op de betreffende klemmenblokken zo-
als gespecificeerd in hoofdstuk 5.7.7.
▶ Bevestig de kabelbinders.
▶ Controleer of alle elektrische kabels correct en veilig zijn aangesloten
en plaats vervolgens het deksel op de aansluitdoos en het frontpa-
neel van de binnenunit.
8
9
Afb. 10 Kabeldoorvoeren (onder- en vooraanzicht)
[1]
Kabeldoorvoer voor stroomvoorziening (230 V/400 V)
[2]
Kabeldoorvoer voor sensor, CAN-BUS, EMS BUS- en signaalka-
bels (<50 V)
[3]
Installatiemodule
[4]
Steun voor kabelbinders
[5]
Klemmenblokken
[6]
Kabelcircuit voor sensor, CAN-BUS, EMS BUS- en signaalkabels
(<50 V)
[7]
Kabelcircuit voor stroomvoorziening (230 V/400 V)
[8]
Oververhittingsbeveiliging (OHP)
[9]
Relais 1, 2 en 3 voor elektrische bijverwarming
Waarborg bij het installeren van de elektrische kabels binnen en buiten
de aansluitdoos, dat deze niet te strak staan.
Installatie
1
2
3
4
5
6
7
0010038297-001
15