NL
3.11 Rijden met de rolstoel
VOORZICHTIG
Voor gebruik, zorg ervoor dat:
o de parkeerremmen goed werken.
o de remmen in goede staat zijn, hoofdstuk 4.
Vermijd dat uw vingers gekneld raken tussen de wielspaken.
Bedien de aandrijfhoepels niet met natte handen.
Vermijd dat uw handen gekneld raken tussen de aandrijfhoepels wanneer u door smalle
doorgangen rijdt.
Rijd NIET op hellingen, hindernissen, treden of stoepranden die groter zijn dan beschreven in
hoofdstuk 5.
Wanneer u stopt op een (kleine) helling, gebruik dan de remmen.
Zorg ervoor dat alle vier wielen de grond raken wanneer u op of af een helling rijdt.
Neem hellingen zo traag mogelijk.
Blijf altijd op het voetpad wanneer u op de openbare weg rijdt.
Pas op als de weg gaten of spleten heeft waardoor de wielen kunnen vastlopen.
Vermijd stenen en andere objecten die de wielen kunnen blokkeren.
Zorg ervoor dat de voetplaten de grond niet raken bij het nemen van een obstakel.
Gebruik uw rolstoel niet op roltrappen.
Indien beschikbaar, bevestig uw veiligheidsgordel.
Houd steeds rekening met de draaicirkel van de voetplaat om te voorkomen dat voorbijgangers
verwond raken, of dat objecten beschadigd raken.
Indien u niet voldoende ervaring heeft om met uw rolstoel te rijden, vraag dan hulp aan een
begeleider. Houd dan uw armen uit de buurt van de wielen, en uw voeten op de voetplaat.
Trappen mogen enkel genomen worden met behulp van twee begeleiders.
Neem geen trappen die ongepast zijn voor rolstoelen.
3.11.1 Rijden met uw rolstoel:
1. Zet de remmen los.
2. Neem de aandrijfhoepels aan de bovenzijde vast.
3. Leun voorwaarts en duw de hoepels naar voor tot uw armen gestrekt zijn.
4. Neem de aandrijfhoepels weer aan de bovenzijde vast en herhaal de beweging.
Gevaar voor letsel of beschadiging
12
V500 Light, V500 Light 30°
2023-02
Uw rolstoel gebruiken