5. Het andere uiteinde van de slang naar een geschikte
afvoer (bijv. afvoerputje of een voldoende groot
opvangreservoir) leiden. Zorg dat de slang niet wordt
geknikt.
Verwijder de slang als het condens weer moet worden
opgevangen via het condensreservoir. Laat de slang voor het
opslaan drogen. De slang kan in elke willekeurige
bedrijfsmodus worden aangesloten voor permanent gebruik.
Automatisch ontdooien
Bij lage omgevingstemperaturen (onder 12 °C), kan de
verdamper tijdens het ontvochtigen bevriezen. Het apparaat zal
dan een automatische ontdooiing uitvoeren. Tijdens de
ontdooifase wordt de ontvochtiging kort onderbroken. De
ventilator blijft draaien.
De LED Automatische ontdooien (11) brandt gedurende het
automatisch ontdooien.
De duur van het ontdooien kan variëren. Het apparaat tijdens
het automatisch ontdooien niet uitschakelen. De netstekker niet
uit het stopcontact trekken.
Wasdroging
Het apparaat kan daarnaast ook als ruimtelucht-wasdroger voor
ondersteuning van de droging van nat wasgoed in woon- of
werkruimten worden gebruikt.
Bij de positionering van het apparaat of een wasrek rekening
houden met de minimale afstanden volgens de technische
gegevens.
Voor wasdroging worden de volgende luchtvochtigheidswaarden
aanbevolen:
• Kastdroog = 46 % relatieve luchtvochtigheid
• Strijkdroog = 58 % relatieve luchtvochtigheid
• Voorgedroogd = 65 % relatieve luchtvochtigheid
De instellingen van de relatieve luchtvochtigheid op het
apparaat aanpassen (bijv. 60 % relatieve luchtvochtigheid voor
strijkdroog wasgoed). Gebruik indien nodig een meetapparaat
voor het meten van de luchtvochtigheid.
10
Buiten gebruik stellen
Waarschuwing voor elektrische spanning
Raak de netstekker niet aan met vochtige of natte
handen.
• Schakel het apparaat uit.
• De netstekker van het netsnoer uit het stopcontact trekken
door de stekker vast te pakken.
• Verwijder indien nodig de condensafvoerslang en de hierin
aanwezige restvloeistof.
• Indien nodig het condensreservoir legen.
• Reinig het apparaat volgens het hoofdstuk onderhoud.
• Het apparaat opslaan volgens het hoofdstuk transport en
opslag.
Defecten en storingen
Het apparaat is tijdens de productie meerdere keren op een
goede werking getest. Mochten er desondanks storingen
ontstaan, controleer het apparaat dan op basis van de volgende
lijst.
Het apparaat start niet:
• Controleer de netaansluiting.
• Controleer het netsnoer en de netstekker op
beschadigingen.
• Controleer de afzekering van de gebouwinstallatie.
• Controleer het vulpeil van het condensreservoir, indien
nodig leegmaken. De LED Condensreservoir vol (10) mag
niet gaan branden.
• Controleer of het condensreservoir goed is geplaatst.
• Controleer de ruimtetemperatuur. Houd rekening met het
toegestane werkbereik van het apparaat volgens de
technische gegevens. Het kan zijn dat het apparaat niet
start door te lage omgevingstemperaturen (< 5 °C).
Het apparaat werkt, maar er is geen condensvorming:
• Controleer de vlotter in het condensreservoir op
vervuilingen. Indien nodig het condensreservoir reinigen.
De vlotter moet soepel bewegen.
• Controleer de ruimtetemperatuur. Houd rekening met het
toegestane werkbereik van het apparaat volgens de
technische gegevens. Het kan zijn dat het apparaat niet
start door te lage omgevingstemperaturen (< 5 °C).
• Controleer of de relatieve ruimteluchtvochtigheid
overeenkomt met de technische gegevens.
• Controleer de vooringestelde relatieve
ruimteluchtvochtigheid. De luchtvochtigheid in de
opstelruimte moet boven het gekozen bereik liggen.
• Controleer het luchtfilter op vervuilingen. Het luchtfilter
indien nodig reinigen, resp. vervangen.
luchtontvochtiger TTK 105 S / TTK 105 S HC
NL