De Wi-Fi-omgeving controleren
Voor het gebruik van Wi-Fi moet een Wi-Fi-basisapparaat (Wi-Fi-router,
enzovoort) die optreedt als uw toegangspunt, worden verbonden met een
computer. Gebruik een Wi-Fi-basisapparaat dat voldoet aan de Wi-Fi-norm
op Specificaties
(=
146).
Als u al een Wi-Fi gebruikt, controleert u de volgende punten en
markeert u ze op de controlelijst. Raadpleeg de gebruikershandleiding
bij het toegangspunt voor instructies voor het controleren van de
netwerkinstellingen.
•
Indien systeembeheerderrechten nodig zijn om netwerkinstellingen
aan te passen, moet u contact opnemen met de systeembeheerder
voor meer informatie.
•
Deze instellingen zijn erg belangrijk voor netwerkbeveiliging. Wees
voorzichtig wanneer u deze instellingen wijzigt.
Controlelijst
Netwerknaam (SSID/ESSID)
De SSID of ESSID van het toegangspunt dat u gebruikt.
Netwerkcertificaat/gegevenscodering
(coderingsmethode/coderingsmodus)
De methode om gegevens te coderen tijdens Wi-Fi-
overdracht.
Coderingssleutel (netwerksleutel)
De coderingssleutel voor gegevens, die gebruikt wordt voor
overdacht via Wi-Fi.
Sleutelindex (verzonden sleutel)
De sleutel die wordt opgegeven wanneer WEP wordt
gebruikt voor codering van netwerkcertificaat/-gegevens.
•
•
•
Computerinstellingen voor verbinden via Wi-Fi
(alleen voor Windows)
Op een computer met Windows moet u de volgende instellingen
configureren voordat u de camera draadloos kunt verbinden met de
computer.
○ Geen
○ WEP (open
systeemverificatie)
○ WPA-PSK (TKIP)
○ WPA-PSK (AES)
○ WPA2-PSK (TKIP)
○ WPA2-PSK (AES)
○ 1
Een router is een apparaat dat een netwerkstructuur (LAN) maakt om
meerdere computers met elkaar te verbinden. Een router die een interne
Wi-Fi-functie bevat, wordt een Wi-Fi-router genoemd.
In deze handleiding worden alle Wi-Fi-routers en basisstations
"toegangspunten" genoemd.
Zorg dat u het MAC-adres van de camera toevoegt aan het toegangspunt als
u MAC-adressen filtert in uw Wi-Fi-netwerk. U kunt het MAC-adres voor uw
camera controleren door het tabblad [3], [Instellingen Wi-Fi] en vervolgens
[MAC-adres controleren] te kiezen.
1
Controleer of de computer is
verbonden met Wi-Fi.
z
z
Raadpleeg de handleiding van de
computer voor instructies voor het
controleren van de netwerkverbinding.
2
Configureer de instelling.
z
z
Klik in de volgende volgorde op: menu
[Start] ► [Alle programma's] ► [Canon
Utilities] ► [CameraWindow] ► [Wi-Fi
connection setup/Wi-Fi-verbinding
instellen].
z
z
Volg de instructies op het scherm in
de toepassing die wordt geopend en
configureer de instelling.
Voorblad
Voorblad
Opmerkingen vooraf
en wettelijke informatie
Inhoudsopgave:
basishandelingen
Basishandleiding
Handleiding voor
Handleiding voor
gevorderden
gevorderden
1
Basishandelingen
van de camera
2
Smart Auto-
modus
3
Andere
opnamemodi
4
P-modus
5
Afspeelmodus
6
6
Wi-Fi-functies
Wi-Fi-functies
7
Menu
Instellingen
8
Accessoires
9
Bijlage
Index
101