6.2.4 Captatievloeistof
De captatievloeistof circuleert in een gesloten systeem. De vloeistof bestaat
uit een oplossing van water en antivries. Wij raden Sentinel R500 & R500C
aan voor gebruik in de captatiekring. Het glycol wordt gemengd met een
concentratie van iets minder dan 30%, wat gelijk is aan brandgevaarklasse
2b en een vriespunt van rond -15°C.
Het is een CTC-aanbeveling dat er ongeveer 1 liter captatievloeistof/
glycol nodig is per meter collectorslang, d.w.z. dat er ongeveer 0,3 liter
antivriesoplossing nodig is per meter slang, bij een (externe) slangdiameter
van 40 mm.
6.2.5 Luchtzakken
Om luchtzakken te voorkomen, moeten de collectorslangen altijd omhoog
lopen naar de warmtepomp. Als dat niet mogelijk is, moet het systeem op de
hoogste punten kunnen worden ontlucht. De vulpomp heeft gewoonlijk geen
probleem met kleinere plaatselijke hoogte-afwijkingen.
6.2.6 Controleer glycol verschil
Controleer wanneer de warmtepomp loopt regelmatig of
het temperatuurverschil tussen inkomende en uitgaande
captatievloeistoftemperaturen niet te groot is. Als er een groot verschil is, kan
een van de oorzaken lucht in het systeem of een verstopte filter zijn. Als dit
het geval is, veroorzaakt de warmtepomp het alarm.
De fabrieksinstelling van het alarm is 7°C, maar 9°C is de eerste 72 uur
toegestaan wanneer de compressor loopt, omdat microbelletjes in het
systeem de captatievloeistofstroom kunnen verminderen.
6.2.7 Grondwaterverwarming
Ook grondwater kan als verwarmingsbron dienen voor CTC-warmtepompen.
Het grondwater wordt naar een tussenwarmtewisselaar gepompt die
de energie overbrengt naar de koelvloeistof. Het is belangrijk dat er
een tussenwarmtewisselaar in het systeem wordt gemonteerd. De
tussenwarmtewisselaar voorkomt dat de verdamper van het apparaat
beschadigd raakt door afzetting van deeltjes en mineralen in het grondwater,
wat wellicht tot dure reparatiewerkzaamheden aan het koelsysteem van
het apparaat kan leiden. Er moet altijd een analyse van de waterbehoefte
voor de tussenwarmtewisselaars worden uitgevoerd. Lokale richtlijnen en
vergunningen moeten in acht worden genomen.
Het retourwater wordt elders geloosd, in een geboorde retourput of
soortgelijk.
De captatiepomp(G20) en grondwaterpomp moeten aangesloten zijn om
tegelijk te draaien om de kans op bevriezing te voorkomen.
!
Controleer het
vuilfilter nadat
het ontluchten is
voltooid.
!
De vloeistof moet
goed worden
gemengd voordat
de warmtepomp
wordt gestart.
!
Controleer het
vuilfilter in het
captatiesysteem na
enkele dagen bedrijf.
CTC GSi 12 230V 1N~/230V 3~
37