Ga als volgt verder:
6. Voer het testnummer in, bijv., .
7. Druk op om het nummer te bevestigen.
Als u het nummer van een in de fabriek ingestelde test hebt ingevoerd, moet u de
•
stappen 8 en 9 doen om een kopie van deze test te maken.
•
Als u een een nieuw autotestnummer of een eigen autotestnummer hebt
ingevoerd, kunt u verder gaan met stap 10.
8. Voer het nummer in dat moet worden toegewezen aan de kopie van de desbetreffende
in de fabriek voorgeprogrammeerde test, bijv., .
9. Druk op om het nieuwe autotestnummer te bevestigen en naar het instel-
/instructiescherm te gaan.
10. Gebruik om te beginnen met het instellen van de test.
11. Gebruik om de te wijzigen testparameter te kiezen. Gebruik om de
testparameter te wijzigen. Voor een lijst met de testparameters, zie tabel 7.
12. Druk op wanneer u klaar bent met de testparameters om het instelscherm te
verlaten.
13. Gebruik om de testparameters te bekijken/bewerken, of druk op om de
testparameters op te slaan.
14. Gebruik om de tekst voor de omschrijving van een autotest in te voeren.
15. Druk op om de ingevoerde tekst te bevestigen en de autotest op te slaan.
•
Zie de tabellen 8 en 9 voor autotestnummers.
Eigen autotests worden niet in numerieke maar in chronologische
•
volgorde opgeslagen.
•
Als er tijdens het invoeren van tekst op wordt gedrukt, wordt er een
standaardtekst gebruikt.
Voor het bekijken van opgeslagen autotests zie op pagina 30.
Opmerking
Appliance Tester
Geavanceerde instelfuncties
11