3. FUNCTIE-INSTELLING
3-1. Overschakelen op het scherm "Function"
Selecteer [Function] (functie) met de [Cursorknop (omhoog/
omlaag)] in het scherm "Menu", en druk op de [Enterknop].
Het scherm "Function" (functie) verschijnt. Om terug te keren
naar het scherm "Menu", drukt u op de [Annuleringsknop].
3-2. Functie-instellingsitems
In het scherm "Function" (functie), selecteert u de gewenste
functie met de [Cursorknop (omhoog/omlaag)], en drukt u op
de [Enterknop]. Vervolgens verschijnt het instellingenscherm
van de geselecteerde functie.
3-2-1. Luchtstroomrichtinginstelling
In het scherm [Function] (functie), selecteert u [Air flow
direction] (luchtstroomrichting) met de [Cursorknop
(omhoog/omlaag)], en drukt u op de [Enterknop].
Air flow direction
Het scherm "Air flow direction" (luchtstroomrichting) ver schijnt.
In het scherm "Air flow direction" (luchtstroomrichting), ver-
schijnt de instelbare richting van de luchtstroom op de over-
eenkomstige binnenunit en de huidig opgegeven bewegingen.
Selecteer [Vertical] (verticaal) of [Horizontal] (horizontaal) met
de [Cursorknop (links/rechts)].
Opmerking
De instelbare richting van de luchtstroom varieert volgens
de binnenunit.
Selecteer [Swing] (zwenken) (Swing On) (zwenken aan)
of [Position adjust] (positie bijstellen) (Swing Off) (zwen-
ken uit) met de [Cursorknop (omhoog/omlaag)], en druk
op de [Enterknop].
Wanneer [Swing] (zwenken) geselecteerd is:
Start de zwenkwerking.
Wanneer [Position adjust] (positie bijstellen)
geselecteerd is: Druk op de [Enterknop] om de
gewenste luchtstroomrichting in stellen.
Wanneer de [Enterknop] wordt ingedrukt, knippert de
positiebijstelindicatie en de pijl die de luchtstroomricht-
ing aangeeftverplaatst zich over een stap.
Als u de [Annuleringsknop] indrukt, verschijnt opnieuw
het scherm "Function" (functie).
NL-8