8 Bedienings- en weergavefuncties
Als u de functie Adaptieve stooklijn activeert, moet u de
waarde van de stooklijn altijd aan de configuratie van het
verwarmingsoppervlak aanpassen.
B
4
90
80
70
60
50
40
30
20
15
10
5
A
Buitentemperatuur °C
De afbeelding toont de mogelijke stooklijnen van 0,1 tot 4.0
voor een gewenste kamertemperatuur van 20 °C. Als bijv. de
stooklijn 0.4 gekozen is, dan wordt bij een buitentemperatuur
van -15 °C op een aanvoertemperatuur van 40 °C geregeld.
B
70
60
50
40
30
22
15
10
5
20
C
D
18
A
Buitentemperatuur °C
B
Gewenste aanvoertem-
peratuur °C
Als de stooklijn 0.4 gekozen is en voor de gewenste kamer-
temperatuur 21 °C opgegeven is, dan verschuift de stooklijn
zoals op de afbeelding weergegeven. Bij de 45° hellende as
a wordt de stooklijn parallel verschoven overeenkomstig de
waarde van de gewenste kamertemperatuur. Bij een buiten-
temperatuur van −15 °C zorgt de regeling voor een aanvoer-
temperatuur van 45 °C.
8.7.13 Minimale aanvoertemperatuur voor CV-
circuit instellen
Installateurniveau → Systeemconfig. → CV-CIRC1 → Min.
tempratuur
–
Met deze functie kunt u een minimumwaarde voor de
aanvoertemperatuur in de verwarmingsmodus voor elk
CV-circuit aangeven die bij de regeling niet onderschre-
den mag worden. De thermostaat vergelijkt de berekende
aanvoertemperatuur met de ingestelde waarde voor de
minimumtemperatuur en regelt bij een verschil bij tot een
grotere waarde.
14
3.5
3
2.5
2
1.8
1.5
1.2
1.0
0.8
0.6
0.4
0.2
0.1
0
-5
-10
-15
-20
B
Gewenste aanvoertem-
peratuur °C
0.4
0
-5
-10
-15
-20
C
Gewenste kamertempe-
ratuur °C
D
As a
8.7.14 Maximale aanvoertemperatuur voor CV-
circuit instellen
Installateurniveau → Systeemconfig. → CV-CIRC1 → Max.
temperatuur
–
Met deze functie kunt u een maximumwaarde voor de
aanvoertemperatuur in de verwarmingsmodus voor elk
CV-circuit aangeven, die bij de regeling niet overschre-
den mag worden. De thermostaat vergelijkt de berekende
aanvoertemperatuur met de ingestelde waarde voor de
maximumtemperatuur en regelt bij een verschil bij tot een
kleinere waarde.
8.7.15 Koelen mogelijk activeren
Installateurniveau → Systeemconfig. → CV-CIRC1 → Koe-
len mogelijk
–
Als een warmtepomp aangesloten is, dan kunt u de func-
tie Koelen voor het CV-circuit activeren.
A
8.7.16 Dauwpuntbewaking activeren
Installateurniveau → Systeemconfig. → CV-CIRC1 →
Dauwpuntbewaking
–
Met deze functie kunt u de dauwpuntbewaking activeren.
Als er geen dauwpuntbewaking geactiveerd is, dan vergelijkt
de thermostaat de ingestelde minimale gewenste aanvoer-
waarde koelen met de dauwpunt+ offset. De thermostaat
kiest altijd de hogere temperatuur zodat zich geen condens
kan vormen.
8.7.17 Offset van het dauwpunt instellen
Installateurniveau → Systeemconfig. → CV-CIRC1 → Off-
set dauwpunt
–
Met deze functie kunt u de offset van het dauwpunt in-
stellen.
De offset is een veiligheidstoeslag die bij het dauwpunt op-
A
geteld wordt. De thermostaat kiest voor de berekende aan-
voertemperatuur het maximum uit ingestelde aanvoertempe-
ratuur en dauwpunt + offset.
8.7.18 Temperatuur Koelen beëindigen instellen
Installateurniveau → Systeemconfig. → CV-CIRC1 → BT
koelen beëind.
–
Met deze functie kunt u de temperatuurgrens instellen,
vanaf waar de koeling uitgeschakeld wordt. Als de bui-
tentemperatuur lager is dan de ingestelde temperatuur-
grens, dan stopt de thermostaat het koelbedrijf.
8.7.19 Minimale gewenste aanvoerwaarde koelen
instellen
Installateurniveau → Systeemconfig. → CV-CIRC1 → Min.
gew.aanv.w. koe
–
Als een warmtepomp aangesloten is en de functie Koe-
len mogelijk voor het CV-circuit geactiveerd is, dan kunt
u de gewenste aanvoerwaarde voor de functie Koelen
mogelijk instellen.
De thermostaat regelt het CV-circuit op de minimaal ge-
wenste aanvoerwaarde koelen, ook al heeft de gebruiker de
gewenste temperatuur voor het koelen lager ingesteld.
Installatiehandleiding 0020218406_01