28
(zie "Schalen" p. 28). In dit geval kunnen apparaten gebruikt worden die ook andere
waarden registeren dan volts (V).
Afb. 20. De werking van een analoge ingang. 0 – normale status (geen activering), 1 –
drempelwaarde overschreden (activering), L-T – onder drempelwaarde min de tolerantie, L –
onder drempelwaarde, L+T – onder drempelwaarde plus de tolerantie, H-T – boven
drempelwaarde min de tolerantie, H – boven drempelwaarde , H+T – boven drempelwaarde
[Schalen]
U kunt definiëren hoe de voltage waarde op de analoge ingang geschaald wordt naar de
fysieke hoeveelheid die geregistreerd wordt door de sensor. Gebruik de lineaire
karakteristieken uit de installatiehandleiding van de sensor. Deze karakteristieken illustreren
de afhankelijkheid tussen het uitgangsvoltage van de sensor en de fysieke hoeveelheid die
door de sensor wordt geregistreerd (zie afb. 21).
P1 / P2 – voer de spanningswaarde (X1 / X2) en de overeenkomstige waarde van de fysieke
hoeveelheid (Y1 / Y2) in voor twee punten op de lineaire karakteristiek van de sensor
(zie het voorbeeld in afb. 21, waarbij P1: 0.75 V -> 0% Rh en P2: 1,5 V-> 40% is).
Afb. 21. Voorbeeld van de lineaire karakteristieken van een luchtvochtigheidssensor.
X – voltage op de sensoruitgang [V], Y – relatieve vochtigheid [% Rh].
GPRS-A
plus de tolerantie.
SATEL