SATEL
Protocol: TCP of UDP.
Server 1/2 adres / poort (Ch1)/(Ch2) – voor het mobiele netwerk en Ethernet rapportage,
definieer het volgende:
Het adres van de meldkamer. Dit kan worden ingevoerd als IP adres maar ook als
domeinnaam.
Het poortnummer welke gebruikt wordt voor communicatie tussen de module en de
meldkamer. U kunt een waarden invoeren van 0 tot 65535.
Geavanceerd
SATEL PAC sleutel – een serie van karakters om de data gecodeerd in het SATEL formaat
via het mobiele netwerk naar de meldkamer te verzenden. U kunt maximaal 12
alfanumerieke karakters invoeren (cijfers, letters en speciale tekens). Voor het gebruik van
24 hexadecimale karakters (cijfers of letters van A tot F), schakel de "hex" optie in.
ETHM/GPRS sleutel – een serie karakters welke gebruikt wordt ter identificatie van de
module bij rapportage in het SATEL formaat via het mobiele netwerk of Ethernet. U kunt
maximaal 5 alfanumerieke karakters invoeren (cijfers, letters en speciale tekens). Voor het
gebruik van 10 hexadecimale karakters (cijfers of letters van A tot F), schakel de "hex"
optie in.
SIA-IP klantnummer – een serie karakters welke gebruikt wordt ter identificatie van de
module bij rapportage in het SIA-IP formaat. U kunt maximaal 16 hexadecimale karakters
invoeren (cijfers of letters van A tot F).
SIA-IP sleutel – een serie karakters om de data te coderen welke via het SIA-IP formaat
verstuurd wordt. U kunt maximaal 16 alfanumerieke karakters invoeren (cijfers, letters en
speciale tekens). Voor het gebruik van 32 hexadecimale karakters (cijfers of letters van A
tot F), schakel de "hex" optie in.
Account prefix (L) / ontvangernummer (R) – een reeks tekens die wordt gebruikt om de
module te identificeren voor rapportage in SIA-IP-formaat. Met deze parameters kunt u de
lijst met kenmerken uitbreiden die worden gebruikt om de module te identificeren. U kunt
maximaal 6 hexadecimale karakters invoeren (cijfers of letters van A tot F).
Verbindingstest beide servers – indien de optie ingeschakeld is test de module de
verbinding met de twee servers van de meldkamer. De optie is van toepassing op het
SIA-IP formaat.
Supervisie interval – voor rapportage in het SIA-IP formaat kunnen extra transmissies
verstuurd worden op gespecificeerde tijdsintervallen om zo de communicatie met de
meldkamer te controleren. U kunt dagen, uren, minuten en seconden programmeren
tussen de transmissies. Het invoeren van alleen nullen betekent dat er geen extra
transmissies verstuurd zullen worden.
Server 2 neemt de verbindingstest over van Server 1 – indien de optie ingeschakeld is en
de module kan geen verbinding maken gedurende de verbindingstest met meldkamer
server 1, dan zal de module de verbindingstest overnemen van meldkamer server 2
(conform de instellingen voor het testen van server 1). De optie is van toepassing op het
SIA-IP formaat.
Transmissie periode kl.nr naar – de optie om de "Supervisie elke (Server 1)" en
"Supervisie elke (Server 2)" parameters te configureren.
DP1 / DP2 / DP3 / DP4 – de parameters worden automatisch geconfigureerd als vereist
volgens de EN 50136-1 standaard voor Dual Path Reporting.
OVERIGE – u kunt de parameter handmatig instellen.
De optie is beschikbaar als de "Verbindingstest beide servers" ingeschakeld is.
GSM-X
51