80
8.3
Het specifieke karakter over de werking van draadloze apparaten
Dit hoofdstuk beschrijft het specifieke karakter en de werking van draadloze detectoren, en
individuele groepen van draadloze detectoren welke effect hebben op het programmeren van
de zones en uitgangen waartoe de draadloze detectoren zijn toegewezen.
8.3.1
Draadloze detectoren
De draadloze detectoren verzenden informatie over activeringen, sabotage en lage batterij.
Informatie over activeringen en sabotage worden verstuurd naar de zones waaraan de
detectoren zijn toegekend. De systeem zones waaraan de draadloze detectoren zijn toegekend
kunnen worden geprogrammeerd als:
NC, NO of EOL – de zone informeert alleen over detector activeringen;
2EOL/NC of 2EOL/NO – de zone informeert over detector activeringen en sabotage's.
De werking van de draadloze detectoren hangt af van de status van het blok waarin de zone
met draadloze detector toe behoort:
– Blok is uitgeschakeld – De detector werkt in passieve mode. Dit is de batterij
besparingsmode waarbij communicatie met de controller hoofdzakelijk plaats vindt
gedurende tijdsinterval bepaald door de C
over activeringen en batterij status wordt verzonden. Alleen de detector sabotage worden
direct verzonden.
Blok is ingeschakeld – De detector werkt in actieve mode. De detector verzendt alle
informatie direct naar de controller.
Wijzigen van de detector werking mode van passief naar actief en omgekeerd vindt plaats
gedurende de communicatieperiode, vandaar dat dit vertraagt wordt uitgevoerd met een
tijdvertraging ten opzichte van inschakelen/uitschakelen. Een dergelijk vertraging afhankelijk
van de geselecteerde frequentie van communicatie polling – kan tot 12, 24 of 36 seconden zijn.
De AMD-103 detectoren en draadloze detectoren toegekend aan de 24-uur zones, welke altijd
zijn ingeschakeld, en altijd in de actieve mode staan. Ook kunnen andere draadloze detectoren
werken in de altijd actieve mode, indien de A
77).
Volgens de EN50131-3 standaard dienen alle overvalknoppen die gebruikt worden
in het ABAX systeem, altijd in de actieve mode te staan.
De batterijen verzekeren een werking van ongeveer 3 jaar op detectoren,
aangenomen dat de detectoren in passieve status voor een gedeelte van de
periode staan en dat de COMMUNICATIE PERIODE 12 seconden is. Een langere
Pollings periode ( 24 of 36 seconden) betekent dat de batterij levensduur wordt
verlengd. De batterij in een detector welke permanent in de Actieve Mode staat zal
korter zijn dan welke periodiek worden geschakeld naar de passieve mode. Maar
als het specifieke karakter van een detector of de installatie plaats zo is dat het
aantal activeringen laag is, dan zal bij het schakelen van de detector naar de
actieve mode niet de batterij levensduur verlengen.
8.3.2
Draadloze sirenes
De draadloze sirenes nemen tot 2 uitgangen en 2 zones in gebruik voor het systeem. Hoe de
signalering wordt toegepast hangt af van de sirene:
ASP-105 – De eerste uitgangen aan welk de sirene is toegekend bediend de akoestische
signalering. Parameters voor de akoestische signalering worden geprogrammeerd voor de
sirene (type en duur van de akoestische signalering). De andere uitgang bediend de optische
signalering. De optische signalering is ingeschakeld wanneer de uitgang actief is. Het
commando om de signalering te starten en te stoppen wordt direct naar de sirene verzonden.
Programmeerhandleiding
OMMUNICATIEPERIODE
LTIJD ACTIEF
optie, waarbij informatie
optie is ingeschakeld voor deze (zie p.
SATEL