12.
13.
14.
4. NORMAAL GEBRUIK VAN DE KACHEL
4.1 DISPLAY-INFORMATIE
2.
Toets 1:
1
70
Controleer de schoorsteentrek met een verschildrukmeter. Regel - indien
geïnstalleerd - de smoorklep van de schoorsteen in.
Na het inregelen van de smoorklep mag de stand van de smoorklep
alleen gewijzigd worden bij calamiteiten, zoals bijvoorbeeld een
schoorsteenbrand.
Controleer of op elk van de vijf verbrandingsstanden de rookgastempera-
tuur onder de 220ºC blijft. Indien de rookgastemperatuur op één van de vijf
verbrandingsstanden hoger wordt dan 220ºC, moet de kachel op de desbe-
treffende stand opnieuw worden ingeregeld door het verlagen van de pel-
lettoevoer in combinatie met de omtreksnelheid van de rookgasventilator
en / of het verhogen van de omtreksnelheid van de ruimteventilator.
Het laten uitvoeren van een inbedrijfstelling van de kachel door een door
Qlima erkend technicus heeft de volgende voordelen:
• Er zal minder roetvorming optreden, waardoor de schoorsteen en de
kachel minder snel vervuilen.
• De kachel zal minder brandstof verbruiken.
• Het rendement van de kachel zal optimaal zijn.
• Onderdelen in de kachel zullen minder zwaar belast worden, waardoor
de kachel een langere levensduur zal hebben.
• Het aantal service- en onderhoudsuren aan de kachel zal afnemen.
Na het inregelen is de kachel gereed voor gebruik.
Voor iedere opstart moet de aslade en de branderpot worden gereinigd.
Zie hiervoor hoofdstuk 7.4. Tevens moet de kacheldeur gesloten zijn.
De kachel mag niet gebruikt worden indien er gebruik gemaakt wordt van
een luchtafzuigsysteem, hete lucht verwarming of andere apparaten welke
invloed hebben op de luchtdruk in de ruimte. Deze apparatuur dient te
worden uitgeschakeld bij gebruik van de pelletkachel.
Verlaagd de door de gebruiker vereiste kamertemperatuur. Toets 1
kan ook gebruikt worden om de stand van de warmteafgifte te tonen
en te wijzigen.