4.
Steek de stekker in een geaard stopcontact en schakel de stroomschakelaar
in. Deze bevindt zich aan de achterzijde van de kachel.
Controleer hoofdstuk 9 "Elektrische aansluiting" van de installatie-
handleiding voordat het apparaat elektrisch aangesloten wordt.
5.
Lees hoofdstuk 4 "Normaal gebruik van de kachel" door voor meer infor-
matie over de bediening van de afstandsbediening (indien meegeleverd) en
het verloop van de opstartprocedure.
6.
Zorg voor voldoende ventilatie in de ruimte. De kachel is gemaakt van hoog-
waardig staal met een beschermende coating. Tijdens de eerste stookbeur-
ten hardt de coating verder en zet het staal zich. Dit proces kost de nodige
tijd. Tijdens de eerste werking is het normaal dat er zich een onaangename
geur en rook vormt afkomstig van de verflaag van de kachel.
7.
Laat de kachel nooit draaien als de branddeur open is. Houd de deur altijd
gesloten tijdens de werking van de kachel en zorg ervoor dat de deurver-
grendeling goed gesloten is.
8.
Start de kachel op en selecteer verbrandingsniveau 1.
Om blijvende schade aan de kachel te voorkomen, moet dit instoken
geleidelijk en op een laag vuur gebeuren. Houd dit vuur laag gedurende
de eerste vier tot vijf uur; daarna kan het stookvermogen geleidelijk
verhoogd worden. Laat de kachel tenminste nog drie tot vier uur constant
branden.
9.
Controleer dat er geen rookgassen afkomstig van het verbrandingsproces in
de ruimte komen. Schakel de kachel onmiddellijk uit indien dit wel het geval
is en herstel de lekkage.
10.
Controleer of de ruimteventilator in bedrijf komt door te voelen of er lucht
uit het uitblaasrooster komt aan de voorzijde van de kachel. Deze ventilator
start pas op als de kachel voldoende warm is (na circa 15-20 minuten nadat
de kachel brandt). Indien de ruimteventilator niet gaat draaien, schakel de
kachel uit om schade aan de kachel te voorkomen. Herstel het probleem
voordat de kachel opnieuw opgestart wordt.
Deze kachel is voorzien van een ventilator die de lucht in het vertrek laat
circuleren. Wanneer de ventilator ingeschakeld wordt, wordt lucht langs
de inwendige hete oppervlakken van de kachel gevoerd, opgewarmd en
als warme lucht weer aan het vertrek afgegeven. Laat de kachel nooit
branden als de ruimteventilator niet draait.
11.
Controleer of de kachel op elk van de vijf verbrandingsstanden de juiste
lucht/brandstof-verhouding heeft door het vlambeeld op elk van de vijf ver-
brandingsstanden te controleren. Zie hiervoor afbeelding 1. Regel de lucht/
brandstof-verhouding indien nodig bij. Inregelen van de lucht/brandstof-
verhouding mag alleen worden uitgevoerd door een Qlima service techni-
cus.
1
69