Probleemoplossing
Probleemoplossing
Probleemoplossing
Probleemoplossing
1. Volg
Drukontlastingsprocedure, page
Probleem
Probleem
Probleem
Functioneert niet.
Uitgangsvermogen laag op beide
slagen.
Uitgangsvermogen laag op de
neerwaartse slag.
Weinig uitgangsvermogen bij
opwaartse slag.
Onregelmatige acceleratiesnelheid.
Draait traag.
Slaat af, hapert of houdt de druk niet
vast.
Er zitten luchtbellen in de vloeistof.
Slechte afwerking of onregelmatig
spuitpatroon.
20
13.
Oorzaak
Oorzaak
Oorzaak
Ventiel dicht of verstopt.
Vloeistofslang of pistool verstopt.
Opgedroogd materiaal op
verdringerstang.
Onderdelen van de luchtmotor zijn
vuil, versleten of beschadigd.
Er zit iets in de luchtleiding of er is
onvoldoende luchttoevoer. Ventielen
dicht of verstopt.
Vloeistofslang/pistool verstopt;
de slang heeft een te kleine
binnendiameter.
IJsafzetting in de luchtmotor.
Open of versleten inlaatventiel.
Hoge viscositeit van de vloeistof.
Open of versleten zuigerventiel of
pakkingen.
Vloeistoftoevoer is op, verstopte
aanzuiging.
Hoge viscositeit van de vloeistof.
Open of versleten zuigerventiel of
pakkingen.
Open of versleten inlaatventiel.
Mogelijk ijsafzetting.
Versleten terugslagventielen of
dichtingen.
Losse aanzuigleiding.
Verkeerde vloeistofdruk bij pistool.
Vloeistof is te dun of te dik.
2. Kijk eerst alle mogelijke oorzaken en problemen
na voordat u de pomp demonteert.
3. Zie de handleiding van de luchtmotor voor een
gerichte probleemoplossing.
*
Om te bepalen of de vloeistofslang
of het pistool verstopt is, volgt u de
Drukontlastingsprocedure, page
vloeistofslang los en plaats een container onder
de vloeistofuitlaat van de pomp om vloeistof op
te vangen. Zet de luchttoevoer zover open dat
er net genoeg lucht is om de pomp te starten.
Als de pomp start, zit de verstopping in de
vloeistofslang of het pistool.
Reinig de luchtleiding; verhoog
de luchttoevoer. Controleer of de
afsluiters open zijn.
Reinig de slang of het pistool.*
Reinig de stang; de pomp altijd
stilzetten op de laagste stand van de
slag; zorg dat het reservoir gevuld
blijft met een geschikt oplosmiddel.
Reinig of repareer de luchtmotor. Zie
de handleiding van de motor.
Reinig de luchtleiding; verhoog
de luchttoevoer. Controleer of de
afsluiters open zijn.
Reinig de slang of het pistool*;
gebruik een slang met een grotere
binnendiameter.
Draai de ontdooiingsregeling open.
Reinig het inlaatventiel of geef het
een servicebeurt.
Stel de afstandsbussen van de inlaat
af.
Reinig het zuigerventiel; vervang de
pakkingen.
Materiaal bijvullen en pomp vullen.
Reinig de aanzuigbuis.
Verlaag de viscositeit; stel de
afstandsbussen van de inlaat af.
Reinig het zuigerventiel; vervang de
pakkingen.
Reinig het inlaatventiel of geef het
een servicebeurt.
Stop de pomp. Draai de
ontdooiingsregeling open.
Repareren onderpomp. Zie
De onderpomp verwijderen, page
en de handleiding voor
Xtreme-onderpompen (311762).
Vastdraaien. Gebruik voor
alle schroefdraadverbindingen
een geschikt vloeibaar
schroefdraaddichtingsmiddel of
PTFE-tape.
Zie de handleiding van het pistool;
lees de aanwijzingen van de fabrikant
van de vloeistof.
Pas de vloeistofviscositeit aan; lees
de aanwijzingen van de fabrikant van
de vloeistof.
13. Koppel de
Oplossing
Oplossing
Oplossing
21,
3A7305F