Gebruikershandleiding
7. Schuif de papiercassette 2 naar binnen.
8. Controleer de instellingen voor het papierformaat en papiertype op het bedieningspaneel. Als u de instellingen
wilt gebruiken, raakt u Klaar aan. Als u de instellingen wilt wijzigen, selecteert u Papierformaat of Papiertype
en vervolgens gaat u naar de volgende stap.
Opmerking:
Als u de instelling Papierconfiguratie hebt uitgeschakeld, wordt het scherm met papierinstellingen niet weergegeven.
9. Selecteer het papierformaat en -type in de schermen met instellingen. Raak Klaar aan in het scherm voor het
bevestigen van de papierinstellingen.
Opmerking:
❏ U kunt het scherm voor het instellen van het papierformaat en papiertype ook weergeven door Instellen >
Printerinstelling > Papierbroninstelling > Papierinstelling te selecteren.
❏ Wanneer het afdrukken begint, schuift de uitvoerlade automatisch naar buiten. Druk op de knop
naar buiten wilt laten komen voordat het afdrukken begint.
Gerelateerde informatie
"Voorzorgsmaatregelen voor het omgaan met papier" op pagina 40
&
"Beschikbaar papier en capaciteit" op pagina 41
&
Papier laden in de Papiertoevoer achter
In de papiertoevoer aan de achterzijde kunt u losse vellen laden van alle soorten papier die worden ondersteund.
Ook kunt u dik papier (tot 0,6 mm dik) en voorgeperforeerd papier laden, waarvoor de papiercassette niet geschikt
is. Zelfs als de dikte binnen deze specificaties ligt, worden sommige papiersoorten mogelijk niet goed geladen als
gevolg van de hardheid van het papier.
Belangrijk:
c
Verzend uw afdruktaak voordat u papier laadt. Als u het papier laadt voordat de afdruktaak wordt verzonden,
treedt een foutmelding op en wordt het papier uitgeworpen.
1. Selecteer papiertoevoer achter als papierbron op de computer of op het bedieningspaneel en verzend
vervolgens uw afdruktaak.
❏ Wanneer u afdrukt vanaf de computer: Klik op Afdrukken in de printerdriver.
❏ Wanneer u afdrukt via het bedieningspaneel: Druk op de knop
Papier laden
x
.
50
als u de lade