Torsie van wielmoeren
controleren
Haal de wielmoeren aan met 94 tot 122 N·m. na 1-4
bedrijfsuren en opnieuw na 10 bedrijfsuren. Haal de
wielmoeren daarna om de 250 bedrijfsuren aan.
WAARSCHUWING
Als de wielmoeren niet steeds de juiste torsie
hebben, kan dit leiden tot lichamelijk letsel.
De machine inrijden
Om ervoor te zorgen dat het remsysteem optimaal
functioneert, moet u de remmen gebruiksklaar maken
(inrijden) voordat u het voertuig gaat gebruiken. Stel de
voorwaartse tractiesnelheid in op 6 km/uur zodat deze
overeenstemt met de achterwaartse tractiesnelheid. (Alle
acht afstandsstukken verplaatst naar de bovenkant van de
maaitoerenregelaar.) Rij vooruit met de motor op hoog
stationair en de maaitoerentalbegrenzer ingeschakeld en
rem gedurende 15 seconden. Rij achteruit met de maximale
snelheid voor achteruitrijden en rem gedurende 15 seconden.
Herhaal dit 5 keer en wacht steeds 1 minuut tussen het
voor- en achteruitrijden om te voorkomen dat de remmen
oververhit raken. Na de inrijprocedure zullen de remmen
misschien moeten worden afgesteld; zie Parkeerremmen
afstellen.
Het brandstofsysteem
ontluchten
U moet het brandstofsysteem ontluchten voordat u de
motor start, indien zich één van de volgende situaties heeft
voorgedaan:
•
Eerste keer starten van een nieuwe machine.
•
De motor is gestopt vanwege een tekort aan brandstof.
•
Er zijn onderhoudswerkzaamheden uitgevoerd aan
onderdelen van het brandstofsysteem; bijvoorbeeld er is
een nieuw filter gemonteerd, de waterafscheider heeft een
onderhoudsbeurt gekregen, enz.
GEVAAR
In bepaalde omstandigheden zijn dieselbrandstof
en brandstofdampen uiterst ontvlambaar en
explosief. Brand of explosie van brandstof kan
brandwonden of materiële schade veroorzaken.
• Gebruik een trechter of tuit; brandstof
uitsluitend in de open lucht bij een afgezette
of koude motor bijvullen. Eventueel gemorste
brandstof opnemen.
• Vul de brandstoftank niet helemaal. Vul de
brandstoftank totdat het peil 6 mm tot 13 mm
van de onderkant van de vulbuis staat. Dit geeft
de brandstof in de tank ruimte om uit te zetten.
• Rook nooit wanneer u met brandstof bezig bent
en houd de brandstof weg van open vlammen
of vonken.
• Bewaar de brandstof in schone, veilige en
goedgekeurde containers en zorg dat de dop op
zijn plaats blijft.
1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak en
controleer of de brandstoftank minstens half vol is.
2. Open de motorkap.
3. Draai de ontluchtschroef op de brandstofinjectiepomp
open
(Figuur
33) met een 12 mm sleutel.
1. Ontluchtschroef
4. Draai het contactsleuteltje naar de stand Aan. De
elektrische brandstofpomp begint te werken. Hierbij
komt er lucht bij de ontluchtschroef naar buiten. Laat
het sleuteltje op Aan staan totdat er een volle straal
brandstof bij de schroef naar buiten komt.
32
Figuur 33