B5.
Voor de montage moeten de delen van de ladder van vuil – vooral op de verbindingsvlak-
ken – ontdaan worden. De delen van de ladder mogen niet in contact komen met cement,
mortel of soortgelijke materialen. Mortelresten moeten meteen verwijderd worden. Vooral
de loopvlakken voor de vanginrichting, die zich aan de binnen- en buitenkant van de leirail
bevinden, moeten zuiver zijn.
B6.
Beschadigde onderdelen mogen niet gebruikt en evenmin hersteld worden. Ze moeten
door fabrieksnieuwe onderdelen vervangen worden.
B7.
Minimum maten voor de bevestiging van stijgveiligheidsladders:
De minimum afmeting van de schroeven bedraagt M12. Volgens DIN 18799-3 zijn bij
schoorstenen schroeven uit roestvrij staal A4 DIN EN ISO 3506-1 minstens M20 of bij
verankeringsafstanden tot 1,25m schroeven M12 voorgeschreven. De bestelling van de
bevestigingsbeugels moet op de minimum maten afgestemd zijn.
B8.
We leggen er de nadruk op dat enkel die pluggen mogen gebruikt worden , die door de
bouwvoorschriften toegelaten zijn.
B9.
B10.
De aanbevolen bevestigingsafstand bedraagt 1.400 mm, de maximaal toegelaten
bevestigingsafstand is 1.680 mm.
B 11.
Wanneer de stijging op een stellage eindigt dan moet in overeenstemming met BGV D 36
de geleidingsrail minstens 1.000 boven de bovenkant van de stellage geplaatst worden.
Bij een uitstekend deel van meer dan 380 mm boven het laatste bevestigingspunt moet
omwille van statische redenen een boomversterking 50 x 50 x 4 mm gebruikt worden, die:
• boven de twee laatste bevestigingsbeugels uitsteekt,
• om de 560 mm vast met een geleidingsrail verbonden is en
• geen stoten vertoont.
B 12.
Bij liggende bouwwerken (bijvoorbeeld antennemasten) of bij aanwezigheid van een stel-
lage raden wij de montage van boven naar beneden aan.
Bij reeds bestaande bouwwerken (bijvoorbeeld aan gebouwen) gebeurt de montage zon-
der stellage van beneden naar boven.
6
Voor betonbouwwerken raden wij injectieankers of plugs (bv. Hilti,
Fischer, UPAT, Liebig) aan; verwerking mits inachtneming van de
technische informatie
Voor de verschillende metseltypes raden wij een afzonderlijke
afname aan na overleg met de woning- en bouwtoezicht.
Voor de berekening van de verankeringskrachten volgens DIN
18799 moeten de volgende controles uitgevoerd worden, waarbij
altijd de ongunstigste voor de meting gebruikt moet worden:
• Buitengewone inwerkingen (vallast):
Hier moet een in de boomas werkende reservelast van F4 = 6 kN
aangenomen worden. D Deze last mag (indien bestaande) over
vier bevestigingselementen verdeeld worden.
• Veranderlijke inwerkingen (verkeerslast):
Hier moet de belasting uit de 30 cm voor de ladderboom excen-
trisch aangebrachte gebruikslast F2 = 1,5 kN in afstanden van
2,0 m over elkaar in de ladderrichting werkend en een horizontaal
werkende reservelast van F5 = 0,3 kN (op de meest ongunstige
plaats) berekend worden.
www.honeywellsafety.com