NL
apparaat op beschadigingen en laat
het eventueel repareren.
•
Bewaar het apparaat op een droge
plaats en buiten de reikwijdte van kin-
deren.
Opgepast! Zo vermijdt u bescha-
digingen aan het apparaat en
eventueel daaruit voortvloeiende,
lichamelijke letsels:
Onderhoud uw apparaat
•
Schakel het apparaat uit en til het op
als u het over trappen transporteert.
•
Voer telkens vóór gebruik een visu-
ele controle van het apparaat door.
Gebruik het apparaat niet wanneer er
veiligheidsmechanismen (bijvoorbeeld
beschermingsinrichting tegen stoten),
onderdelen van de snoei-inrichting
of bouten ontbreken, versleten of
beschadigd zijn. Controleer in het
bijzonder de voedingskabel en de
starthefboom op beschadiging. Ter
preventie van een balanceerfout mo-
gen beschadigde werktuigen en bou-
ten enkel per set uitgewisseld worden.
•
Maak uitsluitend gebruik van reserve-
onderdelen en accessoires, die door
de fabrikant geleverd en aanbevolen
worden. Het gebruik van vreemde
onderdelen leidt tot het onmiddellijke
verlies van de garantieclaim.
•
Zorg ervoor dat alle moeren, bouten
en schroeven vast aangedraaid zijn
en dat het apparaat zich in een veilige
operationele toestand bevindt.
•
Tracht niet, het apparaat zelf te repa-
reren, tenzij u hiervoor een opleiding
genoten hebt. Al de werkzaamheden,
die niet in deze handleiding aangege-
ven worden, mogen uitsluitend door
klantenserviceafdelingen, die door
ons gemachtigd werden, uitgevoerd
worden.
22
•
Behandel uw apparaat met zorg.
Houd de werktuigen netjes om beter
en veilig te kunnen werken. Volg de
onderhoudsvoorschriften op.
•
Overbelast uw apparaat niet. Werk
uitsluitend binnen het vermelde ver-
mogensbereik. Gebruik voor zware
werkzaamheden geen machines met
een zwak vermogen. Gebruik uw ap-
paraat niet door doeleinden, waarvoor
het niet bestemd is.
Elektrische veiligheid:
Opgepast! Zo vermijdt u ongevallen
en verwondingen door een elektri-
sche schok:
•
Voer telkens vóór ingebruikname
een visuele controle van de net- en
verlengsnoeren op symptomen van
beschadigingen of veroudering door.
•
Houd de voedingskabel op een vei-
lige afstand van de maaiwerktuigen.
Indien het snoer tijdens het gebruik
beschadigd wordt, verbreekt u het on-
middellijk van het stroomnet.
Het snoer niet aanraken voordat
het van het stroomnet verbroken is.
•
De verlengsnoeren op een veilige
afstand tot de tanden houden. De tan-
den kunnen de snoeren beschadigen
en tot een contact met actieve onder-
delen leiden.
•
Let erop dat de netspanning met de
op het typeaanduidingplaatje vermel-
de gegevens overeenstemt.
•
Sluit het apparaat zo mogelijk uit-
sluitend op een contactdoos met
lekstroom-beschermingsinrichting
(FI-schakelaar) met een toegekende
stroom van niet meer dan 30 mA aan.
•
Vermijd lichamelijk contact met onder-
delen, die met de aarde verbonden