STROBOSCOOP-FLITSMODUS
(met systeemcompatibele flitsapparaten)
Deze flitsmethode, waarbij tijdens een belichting meerdere flitsen na
elkaar worden afgegeven, is met alle belichtingsmodi van de camera
mogelijk. De camera stelt met de modi automatisch de voor het
geselecteerde aantal flitsen en flitsfrequentie vereiste sluitertijd in. Als de
daartoe vereiste sluitertijd resulteert in een overbelichting door het
aanwezige licht, geeft de lichtschaal dit aan. Met de modi wordt een te
korte sluitertijd aangegeven door het knipperen van de tijdsaanduiding in
de zoeker en in het top-display. De belichtingsregeling kan in dergelijke
gevallen plaatsvinden door het veranderen van het aantal flitsen, de
flitsfrequentie, diafragma en / of de sluitertijd. Voor een geslaagde
stroboscoop-opname waarbij bijvoorbeeld meerdere fasen van een
bewegingsprocedure op een beeld worden vastgehouden, zijn natuurlijk
het werkbereik van het flitsapparaat, het aantal flitsen, de afstand en
natuurlijk het diafragma van wezenlijk belang. Informatie daarover vindt u
in de handleiding van het betreffende flitsapparaat.
Aanwijzing
Met de HSS-flitstechniek ontstaan kleinere reikwijdtes.
HANDMATIG FLITSEN MET CONSTANT FLITSVERMOGEN
Als het flitsapparaat in de handmatige flitsmodus met volledig flitsvermo-
gen of vast deelvermogen (in zoverre op het flitsapparaat instelbaar)
wordt gebruikt, vindt geen regeling van de afgegeven hoeveelheid flitslicht
plaats. De belichtingsmodi van de camera verlopen in principe op
dezelfde wijze als zonder flits.
Als de waarde bij
of
lager is dan de flitssynchronisatie-tijd respectie-
A
A
T
T
velijk bij
of
een kortere dan de synchronisatietijd wordt ingesteld,
T
T
M
M
wordt de flits onderdrukt. Het in te stellen objectiefdiafragma volgt uit
flitsvermogen, gevoeligheid en afstand tot het onderwerp. Omgekeerd
wordt het in te stellen flits-deellichtvermogen bepaald door diafragma,
gevoeligheid, brandpuntsafstand en afstand tot het onderwerp (zie
handleiding van het flitsapparaat).
FLITSEN VIA DE ONDERSTE LEMO®-BUS
Via de onderste LEMO®-bus kunnen flitsapparaten en grote studio-flitsin-
stallaties via kabel met de LEMO®-stekker (meegeleverd) worden
aangesloten. De LEMO®-aansluiting met zijn automatische vergrendeling
verhindert betrouwbaar een abusievelijke onderbreking van de verbin-
ding. De camera kan een op deze wijze aangesloten flitsapparaat niet
herkennen, en daarom gedraagt ze zich alsof er geen flitsapparaat was
aangesloten. De belichtingstijd kunt u handmatig instellen op de
flitssynchronisatietijd 1⁄125 s respectievelijk 1⁄1000 s met centrale sluiter
of op langere tijden. Een automatische omschakeling vindt niet plaats. De
weergaven voor paraatheid en controle zijn niet actief.
CONTROLEWEERGAVEN VAN DE FLITSBELICHTING IN DE
ZOEKER
(met systeemcompatibele flitsapparaten)
In de zoekerweergave van de Leica S3 dient het flitssymbool als
terugmelding en weergave van verschillende situaties.
Flitsapparaat kan niet flitsen. Op het
verschijnt niet
flitsapparaat moet een correcte modus
(ondanks ingeschakeld
worden ingesteld.
en bedrijfsgereed
flitsapparaat)
Het flitsapparaat is nog niet paraat.
knippert vóór de
opname
brandt vóór de opname Het flitsapparaat is paraat.
De flitsparaatheid is weer aanwezig.
blijft na het ontspan-
nen ononderbroken
branden
Flitsbelichtingscorrecties
Bovendien verschijnt ±.
is ingesteld
NL
49