C.
Bevestig het eindjuk van de aandrijfas met
de rolpen aan de as van de tandwielkast
(Figuur
6).
D.
Draai de borgmoeren vast om het eindjuk
aan de as van de tandwielkast te bevestigen
(Figuur
6). Draai de borgmoeren vast met
een torsie van 20 tot 25 N·m.
4.
Start de motor en breng de maai-eenheid
volledig omhoog. Zet de motor af en haal het
sleuteltje uit het contact.
Opmerking:
Plaats een houten blok of een
andere wig onder de koppelingen om deze in de
geheven stand te houden.
VOORZICHTIG
De torsieveren van de trekkoppelingen
kunnen deze laten draaien tijdens de
montage.
Wees voorzichtig bij het bevestigen van
de trekkoppelingen aan de machine.
5.
Zorg ervoor dat de trekkoppeling overeenkomt
met het draagframe en bevestig de koppeling
met de borgpen
aan het frame met de borstbout
6.
Breng de maaihoogtepen op de gewenste
maaihoogte aan in de maaihoogtebeugel
5).
7.
Smeer de smeernippels van de aandrijfas.
8.
Plaats de F1 zekering (15 A) in de
zekeringhouder.
Gelijkstellen van de
maai-eenheid
Gelijk instellen in de breedte
1.
Plaats de machine op een vlakke ondergrond
op de vloer van de werkplaats en laat de
maai-eenheid zakken.
2.
Zet de gashendel op de stand L
schakel de motor uit, stel de parkeerrem in
werking en verwijder het contactsleuteltje.
3.
Stel de maai-eenheid in op een maaihoogte van
127 mm.
4.
Controleer de bandendruk van de voor-
en achterbanden van de tractie-eenheid
en pas aan indien nodig; raadpleeg de
Gebruikershandleiding voor meer details.
5.
Controleer op kromme messen; zie
kromme messen (bladz.
(Figuur
4). Bevestig de borgpen
(Figuur
ANGZAAM
Controle op
20).
6.
Draai het mes op elke as totdat de uiteinden in
de lengterichting liggen.
7.
Meet de afstand van de grond tot de voorste
rand van het mes.
8.
Draai aan de contramoeren waarmee de
gaffels/kettingen van de maaier zijn bevestigd
aan de maaier, totdat de maai-eenheid
horizontaal staat
4).
1. Ketting
2. Gaffel
(Figuur
Gelijk instellen in de lengte
De schuinstand van de maai-eenheid is het verschil in
de maaihoogte van de voorkant van het mesvlak tot
de achterkant van het mesvlak. Een messchuinstand
van 8 tot 11 mm is aanbevolen (dit wil zeggen dat de
achterkant van het mesvlak 8 tot 11 mm hoger is dan
de voorkant).
1.
Zet de maai-eenheid op de gewenste
maaihoogte, zet de gashendel op L
schakel de motor uit, stel de parkeerrem in
werking en verwijder het sleuteltje.
2.
Draai het middelste mes zodat dit recht naar
voren wijst.
,
3.
Meet met een korte liniaal de afstand van de
grond tot de voorste rand van het mes.
4.
Draai deze rand van het mes achterwaarts en
meet de afstand van de grond tot de rand van
het mes aan de achterkant van de maai-eenheid.
5.
Trek de afstand aan de voorkant van de afstand
aan de achterkant om de schuinstand te
berekenen.
6.
Draai aan de contramoeren waarmee de
gaffels/kettingen van de maaier
9
(Figuur
7).
Figuur 7
3. Contramoer
4. Maaier
ANGZAAM
(Figuur
g004497
,