1.
Stel elke maai-eenheid in op de gewenste
maaihoogte, zie
De maaihoogte instellen (bladz.
31).
2.
Controleer de druk van de voor- en achterbanden
en pas deze aan.
Opmerking:
De juiste luchtdruk in de
voorbanden is 2,21 bar en in de achterbanden
2,07 bar.
3.
Controleer de banden van alle zwenkwielen een
spanning van 3,45 bar hebben.
4.
Controleer met behulp van de testpoorten de
hefdruk en de druk van het tegengewicht met de
gasinstelling van de motor in
zie
De testpoorten van het hydraulische systeem
controleren (bladz.
5.
Controleer op kromme messen; zie
op kromme messen (bladz.
6.
Maai het gras in een testgebied om te
controleren of alle maai-eenheden op dezelfde
hoogte maaien.
7.
Als u een maai-eenheid moet afstellen, zoek
dan een vlak oppervlak. Bepaal met behulp
van een liniaal van minstens 2 meter of het
oppervlak vlak is.
8.
Om het mesvlak gemakkelijker te meten, moet u
de machine in de hoogste maaistand zetten; zie
De maaihoogte instellen (bladz.
9.
Laat de maai-eenheden op een vlak oppervlak
zakken en verwijder de kappen van de
bovenzijde van de maai-eenheden.
Zijmaaidekken
1.
Draai de messen op elke as totdat de uiteinden
in de lengterichting liggen.
2.
Alleen voor de buitenste mes-as: stel de
opvulstukken op de voorste zwenkwielvorken
zo af dat zij overeenkomen met de gewenste
maaihoogte.
3.
Meet de afstand van de grond tot de voorste
punt van het maaimes.
4.
Draai het mes 180° en meet vanaf de grond tot
de punt van het maaimes.
Opmerking:
De achterzijde van het mes moet
7,5 mm hoger zijn dan de voorzijde.
Opmerking:
Als afstelling noodzakelijk is,
pas dan de opvulstukken op de achterste
zwenkwielvorken aan.
HOOG STATIONAIR
92).
Controleren
95).
31).
Maaihoogte van maai-eenheden
gelijk stellen
1.
Plaats het mes horizontaal op de buitenste as
van beide zijmaaidekken.
2.
Meet de afstand van de grond tot de punt van
de snijrand op de maaidekken en vergelijk de
metingen met elkaar.
Opmerking:
dan 3 mm van elkaar verschillen. Stel nu nog
niet af.
3.
Plaats het mes horizontaal op de binnenste as
van het zijmaaidek en op de corresponderende
;
buitenste as van de voorste maai-eenheid.
4.
Meet de afstanden van de grond tot de voorste
rand van het mes op de binnenste rand van het
zijmaaidek tot de corresponderende buitenste
rand van de voorste maai-eenheid en vergelijk
deze.
Opmerking:
zijmaaidek moeten op de grond blijven staan als
het tegengewicht is geplaatst.
Opmerking:
het maairesultaat van de voorste maai-eenheid
en het zijmaaidek op elkaar af te stemmen,
mogen uitsluitend de zijmaaidekken worden
afgesteld.
5.
Als de binnenste rand van het zijmaaidek te
hoog is ten opzichte van de buitenste rand van
de voorste maai-eenheid, moet u 1 opvulstuk
verwijderen uit het onderste deel van de voorste
binnenste zwenkwielarm op het zijmaaidek
(Figuur 28
en
Opmerking:
tussen de buitenste randen van beide
zijmaaidekken en de binnenste rand van het
zijmaaidek tot de buitenste rand van de voorste
maai-eenheid.
36
Deze afstanden mogen niet meer
De zwenkwielen van het
Als afstelling noodzakelijk is om
Figuur
29).
Controleer opnieuw de afstand