13.2.3 Aanpassen / instellen van de hoeveelheid
monsterwater
•
Stel de hoeveelheid monsterwater met de instelschroef (Q1)
zo in dat een kleine hoeveelheid monsterwater door de stijg-
pijp (S) in de behuizingcilinder (T) loopt.
•
Bij gebruik van een watersensor (O, optioneel): Voor een
goede werking van de watersensor (O), moet het vlotterhuis
(N) zich op de hoogte van de watersensor (O) bevinden.
Meetcel met vlotterstopper (standaard bij leve-
ring): Wanneer de monsterwaterdoorstroming te
hoog is ingesteld, of tijdelijk wordt verhoogd, dan
wordt er geen alarm getriggerd en de regeluit-
gang blijft actief! Wanneer de monsterwaterdoor-
Voorzichtig
stroming te hoog is ingesteld of tijdelijk is ver-
hoogd, dan bestaat het risico dat het
monsterwater overstroomt bij het overstroomme-
chanisme. In deze toestand wordt er geen alarm
getriggerd en blijft de regeluitgang actief!
Meetcel zonder vlotterstopper (zie paragraaf
12.3.1 Verwijderen van de vlotterstopper):
Wanneer de monsterwaterdoorstroming te hoog
is ingesteld, zal het vlotterhuis (N) zich buiten het
detectiebereik van de watersensor (O) begeven.
Voorzichtig
In deze toestand, wordt een alarm getriggerd via
de aangesloten meetversterker en zal de regeluit-
gang worden uitgeschakeld, indien nodig. De
doorstroming is juist ingesteld wanneer het vlot-
terhuis (N) zich ter hoogte van de watersensor
(O) bevindt.
Door de monsterwaterdoorstroming te verhogen
N.B.
kan de vertragingstijd van het doorstroomarma-
tuur worden gereduceerd.
13.3 Uitschakelen
Om een doseerfout te voorkomen, moet het
bestuurde apparaat (bijv. een gasdoseerunit of
doseerpomp) worden uitgeschakeld elke keer dat
Voorzichtig
het meetsysteem wordt uitgeschakeld. Houd de
installatie- en bedieningsinstructies aan van de
meetversterker en het bestuurde apparaat!
13.3.1 Korte stop (tot max. 1 week)
1. Sluit en/of schakel het bestuurde apparaat uit (bijv. een gasdo-
seerunit of doseerpomp).
2. Wacht totdat het display van de meetversterker nul aangeeft.
3. Schakel de meetversterker uit.
4. Sluit de aansluiting naar de monsterwaterinlaat (U1) en uitlaat
(U2).
Water niet weg laten lopen, om de elektroden te
beschermen! Zorg er voor dat het waterpeil in de
Voorzichtig
doorstroomfitting F voldoende hoog is zodat de
referentie-elektrode B1 tenminste 2 cm is onder-
gedompeld tijdens stilstand van het apparaat.
20
13.3.2 Langdurige stop
1. Sluit en/of schakel het bestuurde apparaat uit (bijv. een gasdo-
seerunit of doseerpomp).
2. Wacht totdat het display van de meetversterker nul aangeeft.
3. Schakel de voeding naar de meetversterker uit.
4. Sluit de aansluiting naar de monsterwaterinlaat (U1) en uitlaat
(U2).
5. Open het aftappunt (L) en ontluchtingsspindel (J) en tap het
water af.
6. Verwijder de referentie-elektrode (B1), monteer beschermkap-
pen met schroefdraad en reinig de elektrode.
7. Verwijder de pH (A1) en redox enkele staaf meetkettingen
(A20 indien nodig. Monteer beschermkappen met schroef-
draad en reinig de elektrodes.
8. Monteer beschermkappen op de elektroden. De bescherm-
kappen moeten worden gevuld met 3-molair kaliumchloride
oplossing.
Houd de installatie- en bedieningsinstructies van
Voorzichtig
de elektroden aan!
9. Bewaar de elektroden met beschermkappen op een droge
plek. Wanneer deze gedurende een langere periode worden
opgeslagen, voeg dan een 3-molair kaliumchloride oplossing
toe, indien nodig.
10.Schroef nu voorzichtig het geschroefde deel (H) los en laat
eventueel aanwezig water er uit lopen.
Verwijder voorzichtig het geschroefde deel (H)!
De reinigingsvleugel (X) en de inlaatkamer (W)
Voorzichtig
zitten los op de meetelektrode (D) en kunnen er
uit vallen!
11.Reinig voorafgaande aan het opnieuw opstarten de hele flo-
warmatuur (F) wanneer deze ernstig is verontreinigd.
Zie paragraaf 14. Onderhoud .
13.4 Opnieuw inschakelen
Houd de installatie- en bedieningsinstructies aan
Voorzichtig
van de meetversterker en het bestuurde apparaat
(bijv. een gasdoseer unit of doseerpomp)!
13.4.1 Na een korte stop
N.B.
Vul de meetcel met water.
1. Open de aansluiting naar de monsterwateruitlaat (U2).
2. Open de aansluiting naar de monsterwaterinlaat (U1).
3. Controleer de hoeveelheid monsterwater.
4. Zet de meetversterker aan.
Laat het systeem tenminste twee uur draaien om
Voorzichtig
verkeerde metingen en kalibraties te voorkomen!
5. Voer een fotometrische meting uit.
6. Kalibreer opnieuw, indien nodig. Zie paragraaf 12.8 Kalibratie
van de parameters Cl
, ClO
2
7. Schakel het bestuurde apparaat in (bijv. een gasdoseerunit of
doseerpomp), indien nodig.
13.4.2 Na langdurige stop / inspectie
Wanener de meetcel is uitgeschakeld gedurende een langere
tijdsperiode of is geleegd, bijvoorbeeld voor inspectie, dan is het
noodzakelijk om de meetcel op te starten volgens de procedure
voor de eerste keer opstarten. Zie paragraaf 12.6 Controles voor
het opstarten en 12.7 Inschakelen .
.
, O
2
3