5.2 ELEKTRISCHE AANSLUITINGEN EN CONTROLESySTEMEN
Stroomkabel (6)
• De kachel wordt geleverd met een stroomkabel die op een stopcontact
van 230V 50Hz aangesloten moet worden (fig. 38).
• Het opgenomen vermogen is in de paragraaf "TECHNISCHE GEGEVENS"
vermeld.
a
Het toestel moet op een deugdelijk geaard elektriciteitsnet
aangesloten worden.
Controleer of de stroomkabel op de definitieve plaats niet in
aanraking komt met hete delen.
Controleer of de stekker voor de elektrische aansluiting ook na
installatie van het toestel toegankelijk is.
Omgevingstemperatuursensor (5)
• Op het moment dat de kachel geïnstalleerd wordt moet de meegeleverde
omgevingstemperatuursensor op de daartoe bestemde plaats
aangesloten worden (fig. 38). De sensor kan geplaatst worden zoals
getoond op figuur 38 of de klem kan verwijderd worden en de bol kan
op een plaats aangebracht worden waar de omgevingstemperatuur
getrouwer waargenomen kan worden.
Drukmeetaansluiting (3)
• Het toestel is voorzien van een externe aansluiting voor het meten van de
onderdruk in de rookgasafvoerleiding. Dit moet door erkende vakmensen
gedaan worden op het moment dat de kachel geïnstalleerd wordt of als
er onderhoud aan gepleegd wordt.
Seriële aansluiting DB9 (7)
• Het toestel is voorzien van een seriële aansluiting DB9 die gebruikt wordt
om controles van de werking van het toestel te verrichten. Deze controles
moeten door erkende vakmensen verricht worden op het moment dat de
kachel geïnstalleerd wordt of als er onderhoud aan gepleegd wordt.
• Op de seriële aansluiting DB9 kan de eventuele GPRS set, die als optie
verkrijgbaar is, aangesloten worden.
5.3 INSTALLATIE VAN EEN ExTERNE THERMOSTAAT
Het toestel is ingesteld om aangesloten te worden op een externe
omgevingsthermostaat met normaal geopend contact (niet geleverd door
de fabrikant).
De thermostaat moet aangesloten worden met behulp van een kabel type
2x0,5 mm² die vastgezet moet worden met een kabelwartel PG7 die in de
daarvoor bestemde opening aangebracht moet worden (fig. 38).
Dit moet door erkende vakmensen gedaan worden.
Voor de installatie moet u als volgt te werk gaan:
- Schakel de stroom uit alvorens het product open te maken.
- Verwijder het beschermpaneel van de elektronische kaart en het
achterpaneel (zie DE HANDLEIDING VAN DE MANTEL).
- Verwijder het voorgeperforeerde deel (pos. 4 - Fig. 38 en boor met een
punt van 6 mm in de twee voorziene gaten.
- Steek de thermostaatkabel in de kabelwartel PG7 en steek deze laatste
vervolgens in de zopas aangebrachte opening.
- Verbind het uiteinde van de kabel van de kamerthermostaat met de
2-pins klem van de elektronische kaart op contact "TERM" (Fig. 40).
- Monteer het paneel opnieuw door de handelingen in omgekeerde
volgorde uit te voeren.
a
Geen enkel element onder spanning op aangesloten worden op
contact "TERM".
20
Fig. 38
1 Externe
aansluiting
omgevingstemperatuursensor
2 Aansluiting voor invoer van de
stroomkabel
3 Drukmeetaansluiting
4 Voorgeperforeerd
voor invoer van kabelklem PG7
voor installatie van een externe
thermostaat
Fig. 39
1 Thermostaat
2 2-pins klem van de elektronische
kaart
Fig. 40
H072068NL0 / DT2002035 – 00
1
3
7
2
6
voor
de
5 Omgevingstemperatuursensor
6 Stroomkabel
7 Seriële aansluiting DB9
gedeelte
1
4
2
3 Kabelwartel PG7
4 Uiteinde van de thermostaatkabel
T E R M
DT2011601-02
4
5
DT2012747-00
3
DT2030076-00
DT2034323-00