8. MONTAGERICHTLIJNEN EN INSTALLATIEVOORSCHRIFTEN VOOR HET WATERZIJDIGE GEDEELTE
8.1 Algemeen
De remeha ketel, type Gas 5d HR, wordt in losse delen
geleverd. De afmetingen zijn zodanig, dat alle delen via
een normale toegangsdeur in het ketelhuis kunnen wor-
den gebracht.
De bemanteling en de apparatuurdelen worden in ver-
pakkingseenheden geleverd. De tweede warmtewisse-
laar en de aluminium rookgasverzamelkap worden ge-
heel gemonteerd meegeleverd.
De ketel is toepasbaar voor open en gesloten installaties
tot een maximale bedrijfsdruk van 6 bar en een minimale
bedrijfsdruk van 0,8 bar. Dakopstelling is zonder bezwaar
mogelijk. Kelderopstelling in overleg met het gasbedrijf.
8.2 Ketelmontage
De montage en de installatie van de ketel mag alleen
door de erkende installateur plaatsvinden overeenkom-
stig de door Remeha samengestelde montagehandlei-
ding. Het verdient aanbeveling de montagewerkzaam-
heden door Remeha's gespecialiseerde montagedienst
te laten verrichten.
De installatie moet voldoen aan de laatste uitgave van de
NEN 1078 (GAVO). De plaatselijke voorschriften van de
energiebedrijven dienen te worden nageleefd.
8.3 Wateraansluitingen
De ketelaanvoer kan naar wens links of rechts worden
aangesloten, echter standaard altijd aan dezelfde kant
als de gasstraat *). De ketelretouraansluiting is standaard
links, omdat de tweede warmtewisselaar standaard wordt
geleverd met de retouraansluiting aan de linkerzijde van
de ketel (gezien vanuit de voorzijde). De retouraanslui-
ting aan de rechterzijde is mogelijk na aanpassing van
de tweede warmtewisselaar, maar dient bij bestelling van
de ketel duidelijk te worden opgegeven.
Eénzijdige wateraansluiting is mogelijk (behalve bij de
26-leden uitvoering).
De wateraansluitingen bestaan uit pijpeinden
(inw. Ø 107 mm, NW 100).
De waterzijdige verbinding tussen de ketel en de tweede
warmtewisselaar bestaat uit een leiding die door de
installateur ter plaatse moet worden samengesteld uit de
door ons meegeleverde delen, te weten:
- 1 x verbindingspijp met aangelast bochtstuk
- 1 x bochtstuk
- 1 x pijpstuk met flens
- 1 x aansluitflens.
Het verdient aanbeveling de bovenste lasbocht van deze
verbindingsleiding te voorzien van een automatische
ontluchter. De eindleden zijn voorzien van een R
draadgat waarin een vul- en aftapkraan wordt gemon-
teerd. De tweede warmtewisselaar is aan de onderzijde
voorzien van een R
" draadgat voor de montage van
1/2
een vul- en aftapkraan. Aan de bovenzijde bevindt zich
een R
" draadgat, waarin een automatische ontluchter
1/2
is gemonteerd.
8.4 Dompelbuis
De dompelbuis dient gemonteerd te worden
- boven in het eindlid aan de voorzijde van de ketel
- aan die zijde waar de aanvoer gemonteerd wordt.
8.5 Niveaubeveiligingselektrode
De niveaubeveiligingselektrode wordt in het andere
eindlid gemonteerd als de dompelbuis.
8.6 Waterdruk
De ketelleden worden onderworpen aan een proefdruk
van 12 bar. De maximale proefdruk voor een gemonteer-
de ketel bedraagt 6 bar. De ketels kunnen worden
toegepast tussen een bedrijfsdruk van 0,8 bar en 6 bar.
8.7 Veiligheidsklep
De veiligheidsklep moet qua afmeting en plaatsing vol-
doen aan de in de NEN 3028-1986 gestelde eisen
(art. 10.3 en 12).
8.8 Manometer
De installatie en elke afsluitbare ketel moet zijn voorzien
van een manometer. Op die manometer moet de instel-
druk van de veiligheidsklep met een rode markering zijn
aangegeven. Zie art. 10.3 van de NEN 3028-1986.
8.9 Het vullen, navullen en ontluchten van de instal-
latie
De eerste vulling van een installatie kan geschieden via
een vul- en aftapkraan van de ketel. Het navullen van de
installatie dient elders in de installatie te geschieden, om
warmtespanningen in de ketel te voorkomen.
Het ontluchten dient op het hoogste punt van de installa-
tie te geschieden, nadat de gehele installatie tot ca. 80°C
is opgestookt en de pompen zijn uitgezet.
8.10 Het aftappen van de ketel
Het aftappen van de ketel moet geschieden via beide
vul- en aftapkranen van de ketel. Het aftappen van de
gehele installatie dient op een ander punt te geschieden,
om te voorkomen dat eventueel vuil uit de installatie in
de ketel terechtkomt.
8.11 Pakkingen
Flensverbindingen met rubberpakkingen dienen bij de
eerste servicebeurt te worden nagetrokken.
"
3/4
*) Op verzoek zijn verlengkabels leverbaar, zodat de gasstraat
kan worden aangebracht aan de andere kant dan waar de
aanvoer is aangesloten.
21