Het spuitpatroon afstellen
1. Draai de luchtkap om het gewenste spuit-
patroon te bekomen. Zie F
F
. 2
IG
2. Open de luchtregelklep door deze geheel
tegen de klok in de draaien. Dit geeft het
breedste waaierpatroon. Zie F
3. Om een rond patroon te krijgen, sluit u de
patroonlucht af door de luchtregelklep
geheel met de klok mee te draaien. Zie
F
. 3.
IG
4. Druk de trekker van het pistool in en stel de
luchtdruk van het pistool af. Raadpleeg de
Technische gegevens op pagina 20 voor
de inlaatluchtdruk.
5. Om de correcte materiaalstroom te beko-
men, draait u de luchtregelklep geheel
tegen de klok in tot de trekker geen tegen-
kanting meer ondervindt, draai dan een
halve draai uit.
Luchtinlaatklep
F
. 3
IG
313091M
. 2.
IG
ti4839a
. 3.
IG
Luchtregelklep
Vloeistofregelklep
ti11097a
6. Om de materiaalstroom te reduceren, draait
u de vloeistofregelklep tegen de klok in.
•
Als de regelklep voor de vloeistoftoe-
voer volledig naar rechts wordt
gedraaid, komt er alleen maar lucht uit
het pistool.
•
Als u de correcte materiaalstroom niet
kunt bekomen met de regelklep voor de
vloeistoftoevoer kan een spuitmond met
een andere grootte noodzakelijk zijn.
Gebruik een kleinere spuitmond voor
een lagere materiaalstroom. Gebruik
een spuitmond die één maat groter is
voor een grotere materiaalstroom.
7. Spuit een testpatroon. Evalueer het spuit-
patroon op afmetingen en verneveling.
8. Draai de luchtregelklep rechtsom om een
smal spuitpatroon te verkrijgen.
9. Verlaag de stroomsnelheid van het mate-
riaal om de verneveling te verbeteren. Door
verhoging van de luchtdruk kan de verneve-
ling verbeteren, maar dit kan ook resulteren
in een slecht rendement (Transfer Efficiency
(TE)) of een niet-naleving van de richtlijnen
inzake het gebruik.
Instellingen
7