Aanwijzingen
• Studioflitsinstallaties hebben vaak een zeer lange flitsduur. Het
kan in dat geval daarom eventueel zinvol zijn een langere sluiter-
tijd dan 1⁄180s te kiezen.
• Hetzelfde geldt voor radiografisch gestuurde flitstriggers bij het
'draadloos flitsen', omdat de radiografische overdracht een tijd-
vertraging kan veroorzaken.
• De instellingen en functies die in de volgende hoofdstukken zijn
beschreven, hebben alleen betrekking op deze camera en sys-
teemcompatibele flitsapparaten.
• Een op de camera ingestelde belichtingscorrectie (zie pagina
69) beïnvloedt uitsluitend de meting van het aanwezige licht.
Wanneer u in de flitsmodus gelijktijdig een correctie van de
TTL-flitsmeting wenst (parallel of tegengesteld), moet u deze
extra (op het flitsapparaat) instellen. (Uitzondering: Met de Leica
SF 26 moet de correctie aan de camera per menubediening
worden ingesteld.)
Meer informatie over de flitsmodus, vooral in combinatie met
andere, niet speciaal op deze camera afgestemde flitsapparaten,
evenals de verschillende modi van de flitsapparaten, vindt u in de
betreffende handleiding.
FLITSMODI
AUTOMATIC (A)
▸
Flitsapparaat inschakelen
▸
Op het flitsapparaat de geschikte modus voor regeling van het
richtgetal (bijvoorbeeld TTL of GNC = Guide Number Control)
instellen.
▸
Camera inschakelen
▸
Vóór iedere flits-opname ontspanner aantikken en de belich-
tingsmeting inschakelen
• Als dit door te snel en in één keer volledig indrukken van de
ontspanner wordt verzuimd, zal het flitsapparaat eventueel
niet worden geactiveerd.
▸
Gewenste belichtingsprogramma respectievelijk de gewenste
sluitertijd en / of diafragma instellen
• Let daarbij op de kortste flitssynchronisatie-tijd, omdat deze
bepaalt of er een 'normale' opnameflits of een HSS-flits wordt
afgegeven.
NL
79