Parameter
Pomptestprogramma ondersta-
tion
Pompmodulatie activeren
Pompmodulatie zonder start-
contact
Minimale pompmodulatie
Minimale pompregeling
Maximale pompregeling
Compensatie warmteverliezen Uit/Aan
Maximale compensatie warmte-
verliezen
Pompstarttijd
Pompstoptijd
Tabel 13 Menu Warmteproductie > Verzorging onderstation > Hydraulische configuratie
11.5
Instellingen van de veiligheidsinrichtingen (FM-SI)
Parameter
Instellingen/instelbe-
reik
FM-SI1...FM-SI 5
Vrij/Bezet
Max.druk 1
Max.druk 2
Min. drukbegr./WGD
Neutralisatie
Veiligheidstemp.be-
grenzer 2
Tabel 14 Menu Warmteproductie > instellingen veiligheidsinrichtingen
11.6
Instellingen VES-module
Instellingsvoorwaarden: Cv-toestel fabrieksinstelling EMS > VES-modu-
le via Modbus RTU
of:
Parameter
Toestelidentificatie
Bewaking restcapaciteit pa-
troon activeren
Grenswaarde restcapaciteit
Tabel 15 Menu Warmteproductie > Instellingen VES-module
Control 8313 – 6720853778 (2023/09)
Instellingen/instelbereik
Uit/Aan
Uit/Aan
Uit/Aan
5...30...80 %
0 ... 10 V
0...10 V
2...10...20 K
1 ... 5 ... 300 s
1 ... 5 ... 300 s
Toelichting
Ingangen voor storingsindicaties
Keuze van een naam voor de aangesloten beveili-
gingen of invoer van een eigen naam.
Min. drukbegr./WGD = minimaledrukbegrenzer
of watergebrekdetectie
Instellingen/instelbereik
1...255
Uit/Aan
10...50 %
Toelichting
Instellingen voor het aansturen van de
circulatiepomp (klem PK) via 0...10 V-
signaal (klem PK MOD 1/2) op de centra-
le module ZM.
met externe brander > Cv-toestel-/bedrijfsvoorwaarden > VES-mo-
dule via Modbus RTU
Toelichting
Instelling van het toesteladres voor alle
toestellen, die via de Modbus-RTU zijn
verbonden.
Vraag, of de restcapaciteit van de VES-
module moet worden bewaakt.
Wanneer de ingestelde waarde wordt
onderschreden, wordt een melding ge-
geven.
Warmte-opwekking
Aanwijzing
▶ Neem de aanwijzingen van de pomp-
fabrikant in acht.
Toepassing: bijv. in verwarmingsinstalla-
ties met afgelegen onderstations en/of
toevoerleidingen met onvoldoende iso-
latie.
Instelling afhankelijk van de toestand
van de toevoerleidingen (isolatiemateri-
aal, isolatiedikte)
Instelling afhankelijk van de installatie-
positie van de circulatiepomp (verwar-
mingscentrale of in de buurt van het
onderstation)
Aanwijzing
Wordt alleen getoond, wanneer een FM-SI is ge-
ïnstalleerd. Ingangen moeten geactiveerd wor-
den ( hoofdstuk 6.8, pagina 18,
hoofdstuk 18.3, pagina 51 en hoofdstuk 5.8.6,
pagina 12).
Bij gebruik van een neutralisatie-inrichting moet
dit op ingang SI1 aangesloten worden.
Onbezette ingangen van de veiligheidsketting-
module moeten overbrugd worden.
Aanwijzing
▶ Vermijd adresconflicten (verschillen-
de componenten met hetzelfde
adres).
▶ Hoofdstuk 18.4, pagina 51 aanhou-
den.
–
33