Werking
Na inschakeling van de
apparaten of bij warmtebehoefte
(automatische werking
van de apparaten met een
ruimtethermostaat), schakelt de
aanvoerluchtventilator in.
Na afloop van de
brandervoorventilatie opent de
magneetklep de brandstoftoevoer
naar de verstuiver.
De onder hoge druk verstoven
brandstof wordt verrijkt met een
aan de verwarmingscapaciteit
aangepaste hoeveelheid zuurstof
en wordt ontstoken door een
elektrische hoogspanningsvonk.
Zodra er een stabiele vlam is,
regelt de branderautomaat de
optische vlambewaking.
Na korte tijd wordt er warme lucht
uitgeblazen.
De besturingselektronica regelt
volautomatisch alle functies van
het apparaat en bewaakt deze.
Bij eventuele storingen,
een instabiele of dovende
vlam, worden de apparaten
uitgeschakeld door de
branderautomaat. Het
storingslampje van de automaat
gaat branden. Het apparaat kan
pas opnieuw worden gestart nadat
de branderautomaat is gereset .
Nadat de apparaten zijn
uitgeschakeld met de aan-
/uitschakelaar of door de
ruimtethermostaat, loopt de
aanvoerluchtventilator nog even
na om de verbrandingskamer af te
koelen en schakelt dan zelfstandig
uit.
Dit proces wordt, afhankelijk van
de warmtebehoefte, bij gebruik
van een ruimtethermostaat
volautomatisch herhaald.
Opstellingsvoorschriften
Voor het gebruik van de apparaten
gelden in principe de veiligheids-
richtlijnen van de wettelijke ongeval-
lenverzekering, de desbetreffende
bouwverordeningen en de stook-
plaatsverordeningen.
Bijvoorbeeld voor Duitsland:
– Feuerungsanlagenverordnung
(FeuVo) (verordening voor verwar-
mingsinstallaties) van de afzonder-
lijke deelstaten
– Unfallverhütungsvorschrift (UVV)
(ongevalpreventievoorschrift)
„Heiz-, Flämm- und Schmelz-
geräte für Bau- und Montagear-
beiten" (VBG 43)
– Unfallverhütungsvorschrift (UVV)
(ongevalpreventievoorschrift)
„Verwendung von Flüssiggas"
(VBG 21)
– Arbeitsstättenrichtlinien ASR 5
(bedrijfsrichtlijnen)
– Arbeitsstättenverordnung §§ 5
und 14 (bedrijfsrichtlijnen)
Opstelling in de buitenlucht
Er mag geen gevaar of ontoe-
■
laatbare overlast ontstaan door
gebruik van de apparaten
De exploitant van de apparaten
■
moet voorkomen dat onbevoeg-
den de apparaten of de
energievoorziening kunnen ma-
nipuleren
Om beschadiging door weersin-
■
vloeden te voorkomen, moeten
de apparaten in de buitenlucht
beschermd worden opgesteld
Opstelling in gesloten, goed
geventileerde ruimten
Dit type apparaten beschikt niet
■
over een rookgasaansluiting en
mag slechts voorwaardelijk wor-
den gebruikt in gesloten ruimten
Om een ontoelaatbare belas-
■
ting van de omgevingslucht met
schadelijke stoffen te voorkomen,
moet een betrouwbare afvoer
van de verbrandingsgassen altijd
gewaarborgd zijn
De aanvoer van verse lucht die
■
nodig is voor een goede verbran-
ding, moet gewaarborgd zijn.
Verse lucht kan worden toege-
voerd door venster en deuren of
door voldoende grote openingen
in de buitenmuur
Voor ruimteverwarming mogen
■
de apparaten uitsluitend worden
gebruikt wanneer er een ruimte-
thermostaat (toebehoren) wordt
gebruikt
De apparaten mogen alleen in
gesloten ruimten worden gebruikt
wanneer:
er voldoende lucht voor de ver-
■
branding wordt toegevoerd naar
het apparaat
deze goed zijn geventileerd
■
het aandeel schadelijke stoffen
■
in de lucht geen ontoelaatbare
concentratie bereikt
Er is een goede natuurlijke ventila-
tie wanneer:
1. de inhoud van de ruimte in m
minstens het 30-voudige bedraagt
van de nominale warmtebelasting
in kW van alle in gebruik zijnde
apparaten in de ruimte en wan-
neer er een natuurlijke luchtcir-
culatie door vensters en deuren is
gegarandeerd, of
2. er voortdurend geopende ventila-
tieopeningen in de nabijheid van
plafond en vloer aanwezig zijn,
waarvan de grootte in m
gelijk is aan de 0,003-voudige no-
minale warmtebelasting in kW van
alle zich in deze ruimte bevindende
apparaten.
ATTENTIE
Voorkom onder- of overdruk
in de opstellingsruimte, omdat
dit onvermijdelijk tot ver-
brandingstechnische storingen
leidt.
3
minstens
2
5