Inhoudsopgave
Advertenties
Algemene richtlijnen voor het werken
met het werktuig
GEVAAR
Levensgevaar - door weggeslingerde onderdelen
•
Houd veilige afstand zolang de maaischijven
draaien.
•
Werktuig bij het verlaten van de tractorcabi-
ne volledig laten zakken en uitschakelen.
•
Wacht totdat de maaibalken stilstaan voor-
dat u de maaibalken naar boven zwenkt.
•
Laat de maaier nooit in opgetild positie
draaien.
- De maaier is geschikt voor glooiingen naar boven van
22° en naar beneden van 30°.
Maaien
1. Hefarm van de hefinrichting horizontaal
instellen (15)
15
TD 79/98/01
2. Door de topstangspindel (16) te verdraaien
wordt de maaihoogte ingesteld.
- max. 5° hellingshoek van de maaischijven
3. Hoogtepositie (H1) van de hefinrichting instel-
len
Deze positie (H1) van de hefinrichting hoeft bij het maaien
en bij draaimanoeuvres niet te worden gewijzigd.
Met de hefinrichting van de tractor het werktuig heffen
of laten zakken totdat ongeveer de afstand (H1 = 0) is
bereikt.
2000-NL EINSATZ_3906
Grondbelasting van de maaibalk instellen
H1 = 0 basisinstelling
H1 + contactdruk verlagen
H1 - contactdruk verhogen
4. Ontlastingsdruk instellen
TIP
Stel de ontlastingsdruk voor beide maaibalken hetzelfde in!
1
16
Basisinstelling bij positie (a): ca. 70 kg
Verlaag de basisinstelling bij nat weer of zwaar, vochtig
gras.
Verlaag de basisinstelling met de hendel (1). De volgende
122-02-17
posities zijn beschikbaar (a, b, c)
1. Bout ontgrendelen en uit het positiegat verwijderen
2. Hendel (1) in nieuwe positie brengen.
3. Bout in het gewenste positiegat aanbrengen en
vastzetten.
4. Om te maaien wordt de aftakas buiten het te
maaien gewas ingeschakeld en worden de
maairotoren langzaam op toeren gebracht.
Door het toerental van de aandrijving gelijkmatig te
verhogen worden systeemgebonden geluiden in de
vrijloop van de aftakas vermeden.
- De rijsnelheid is afhankelijk van de terreinomstandigheden
en het te maaien gewas.
- 21 -
a
a
b
c
Gebruik
b
c
1
NL
Advertenties
Inhoudsopgave
