Onderhoud
aandrijfsysteem
De tractie-aandrijving afstellen
voor de neutraalstand
De machine mag niet kruipen als u het tractiepedaal loslaat.
Als de machine kruipt, moet u de tractieaandrijving als volgt
afstellen:
1. Parkeer de machine op een horizontaal oppervlak, zet
de motor af en laat de maaidekken neer op de grond.
2. Krik de voorkant van de machine op tot de voorbanden
vrijkomen van de grond. Zorg ervoor dat de machine
steunt op de rustpunten van de krik om te voorkomen
dat de machine per ongeluk valt.
Opmerking: Bij modellen met vierwielaandrijving
moeten ook de achterwielen vrijkomen van de grond.
3. Draai de borgmoer op de afstelnok van de tractie,
rechts van de hydrostaat, los
Figuur 64
1. Borgmoer
WAARSCHUWING
De motor moet lopen terwijl u de laatste
afstelling van de afstelnok voor tractie uitvoert.
Dit kan lichamelijk letsel veroorzaken.
Houd uw gezicht, handen, voeten en
andere lichaamsdelen uit de buurt van de
geluiddemper, andere hete onderdelen van de
motor en draaiende onderdelen.
(Figuur
64).
2. Afstelnok voor tractie
4. Start de motor en draai de zeskantige moer van de
afstelnok in beide richtingen totdat de wielen ophouden
met draaien.
5. Draai de borgmoer vast om de afstelling te borgen.
6. Zet de motor af, haal de kriksteunen weg en laat de
machine neer op de grond.
7. Maak een proefrit met de machine om er zeker van te
zijn dat deze niet kruipt.
Toespoor achterwielen
afstellen
Onderhoudsinterval: Om de 800 bedrijfsuren—Het
toespoor van het achterwiel controleren.
1. Draai het stuurwiel zodanig dat de achterwielen recht
naar voren wijzen.
2. Draai de contramoeren aan de uiteinden van de
trommel van de tractiestang los
Opmerking: Het uiteinde van de trekstang met de
groef op de buitenkant heeft een linkse draad.
1. Contramoer
2. Trekstang
3. Draai de trekstang. Gebruik hiervoor de sleutelgleuf.
4. Meet de afstand bij de voorkant en achterkant van de
achterwielen ter hoogte van de as.
Opmerking: De afstand aan de voorkant van de
achterwielen mag niet meer dan 6 mm verschillen van
die aan de achterkant van de wielen.
5. Herhaal deze procedure indien nodig.
49
(Figuur
65).
Figuur 65
3. Sleutelgleuf