Parameterinstellingen
Sensor offset
De temperatuursensoren die op de controller zijn aangesloten, kunnen onafhankelijk van elkaar worden verschoven in de
parameterinstellingen cAL.
Offset wordt gebruikt in gevallen waarin er afwijkingen zijn in de werkelijke werking van de kasten in vergelijking met de display-
en/of regel metingen door onafhankelijke temperatuurbewaking.
De kast is uitgerust met een A-sensor en een E-sensor.
De A-sensor wordt gebruikt om het koelsysteem van de kast te regelen en is op een vastgestelde positie in de kast geplaatst, niet
in de opslagruimte. De locatie van de A-sensor mag niet worden gewijzigd.
De A-sensor moet worden verschoven als de werkelijke temperatuur in de kast niet overeenkomt met het instelpunt, ondanks de
hysteresis. Offset van A-sensor wordt 'cA' genoemd.
De E-sensor wordt in de opslagruimte van de kast geplaatst en kan in de kast worden verplaatst om het gewenste referentiepunt
voor de temperatuur te verkrijgen. De E-sensor is de standaarddisplaysensor en referentie voor de alarmen. De E-sensor heeft
geen invloed op de regeling van het koelsysteem.
De E-sensor moet worden gekalibreerd als de werkelijke temperatuur in de kast, op voorwaarde dat de displaysensor voor
referentie de E-sensor is, niet overeenkomt met de onafhankelijke temperatuurbewaking die voor de temperatuurbewaking wordt
gebruikt. Offset van E-sensor wordt 'cE' genoemd.
De F-sensor bevindt zich in de opslagruimte, dicht bij de luchtstroom van de koude lucht die het luchtdistributiesysteem verlaat.
De locatie van de F-sensor mag niet worden gewijzigd, omdat dit van invloed is op het moment dat de beveiliging tegen lage
temperatuur wordt geactiveerd.
De F-sensor moet worden gekalibreerd als de uitschakeltemperatuur voor de beveiliging tegen lage temperatuur niet
overeenkomt met het instelpunt voor de beveiliging tegen lage temperatuur. Offset van de F-sensor wordt 'cF' genoemd.
Praktisch voorbeeld van offset
Voorbeeld 1
De temperatuur in de kast is lager dan het actuele instelpunt.
Bij een instelpunt van +4 °C ligt de werkelijke temperatuur in
de kast tussen +2 en +4 °C. Het gewenste temperatuurbereik
ligt tussen +3 en +5 °C. Dit betekent dat 'cA' in dit geval -1,0
K moet zijn, zodat het koelsysteem 1,0 K stopt en 1,0 K later
start dan het instelpunt normaal zou voorschrijven.
Voorbeeld 2
De temperatuur in de kast is hoger dan het actuele instelpunt.
Bij een instelpunt van +4 °C ligt de werkelijke temperatuur in
de kast tussen +4 en +6 °C. Het gewenste temperatuurbereik
ligt tussen +3 en +5 °C. Dit betekent dat 'cA' in dit geval +1,0
K moet zijn, zodat het koelsysteem 1,0 K later stopt en 1,0 K
eerder start dan het instelpunt normaal zou voorschrijven.
32