Tab.23
Component
Toegang
Configureren van
Analoge ingangen
de cascade
>Geavanceerde parameters
Recirculatiepomp
AUX
6.5
Werking in cascade
Tab.24
Cascadealgoritme temperatuurtype
Vermogen
Temperatuur
Tab.25
Cascadealgoritme vermogenstype
Vermogen
Temperatuur
Afb.24
4
+3K
-3K
3
2
1
0
4
8
7665670 - v03 - 14052018
8. Configureer de parameters voor de volgende componenten:
Parameter
Selecteer de toepassing van de
sensor.1
Type groep (menggroep, directe
groep etc.)
Het HMI T-control bedieningspaneel geïnstalleerd op de master-ketel kan
tot maximaal zeven ketels in cascade regelen.
De systeemsensor is aangesloten op de hoofdketel.
Alle ketels in de cascade zijn aangesloten via een S-BUS kabel.
De ketels worden automatisch genummerd:
Nummer 1 = hoofdketel
Nummer 2 = niet toegekend
Nummer 3 = eerste volgketel
Nummer 4 = tweede volgketel, enzovoort.
De cascade kan op twee verschillende manieren worden geregeld:
Traditionele regeling: opeenvolgende toevoeging van aanvullende
ketels,
Parallelle regeling: gelijktijdig toevoegen van aanvullende ketels.
Het temperatuursetpoint dat naar de ketel wordt gestuurd, kan op twee
manieren worden verwerkt:
Het temperatuursetpoint dat naar de ketel wordt gezonden, wordt verwerkt gebruik makend
van het maximum gevraagde vermogen van de verwarmings- en sanitair warmwatercircuits.
Het temperatuursetpoint dat naar de ketel wordt gezonden wordt verwerkt gebruik makend
van het maximum temperatuursetpoint gevraagd door de verwarmings- en warmwatercircuits,
waarbij wordt opgeteld de fout tussen de gemeten cascadetemperatuur en het maximaal ge
wenste temperatuursetpoint
De PI-regelaar berekent het vermogenssetpoint afhankelijk van het verschil tussen de geme
ten cascadetemperatuur en het maximum temperatuursetpoint gevraagd door de circuits.
Het temperatuursetpoint is ingesteld op 90 °C.
6.5.1
5
6
x
4
8
AD-3000960-01
Beheren van een traditionele cascade
1 De eerste ketel begint te werken als de systeemtemperatuur 3 °C
onder het setpoint is.
2 Na de periode zoals gedefinieerd door de NP009-parameter (hier 4
minuten) start de tweede ketel met werken als ΔT< 6K en de
systeemtemperatuur nog steeds meer dan 3°C onder het
temperatuursetpoint ligt.
3 Na de periode zoals gedefinieerd door de NP009-parameter (hier 8
minuten) start de tweede ketel met werken als ΔT< 6K en de
systeemtemperatuur nog steeds meer dan 3°C onder het
temperatuursetpoint ligt.
4 De eerste ketel stopt met werken als de systeemtemperatuur 3°C
boven het setpoint is.
6 Aansluitschema's en configuratie
Code
Aanpassing vereist
EP036
Systeem (cascade)
CP024
Klokprogramma
41