•
Controleer of alle bouten, moeren en andere bevestigers goed aangehaald zijn.
•
Controleer of de motorkapafdichtingen intact en onbeschadigd zijn.
•
Controleer de inwendige motorkapgeluidsisolatie (indien aanwezig) en kijk of het schuimrubber intact
en onbeschadigd is.
•
Controleer of de inlaatdemper (indien aanwezig) op zijn plaats zit.
•
Controleer of de stationairuitlaatdemper (indien aanwezig) op zijn plaats zit.
•
Controleer de luchtinlaat op losse slangklemmen en losse rubber hoezen (indien aanwezig).
OM DE 300 DRAAIUREN OF DRIE JAAR
BELANGRIJK: De motorolie moet worden afgetapt voordat het onderwaterhuis wordt verwijderd, om morsen
van olie te voorkomen. Vervang de waterpomp volgens het voorgeschreven interval terwijl de motorolie wordt
ververst.
•
Vervang de waterpompwaaier (doe dit vaker als er oververhitting optreedt of als u een lagere
waterdruk constateert).
•
Controleer de trimbekrachtigingsvloeistof. Zie onder Trimbekrachtigingsvloeistof controleren.
•
Vervang het in de leiding opgenomen hogedrukbrandstoffilter.
•
Vervang de bougies na de eerste 300 uur of na drie jaar. Controleer daarna de bougies om de 300
bedrijfsuren of elke drie jaar. Vervang de bougies wanneer nodig. Zie onder Bougies inspecteren en
vervangen.
•
Vervang de accessoireaandrijfriem. Zie onder Accessoireaandrijfriem inspecteren.
VOORAFGAAND AAN OPSLAG
•
Raadpleeg de opslagprocedure. Zie onder Opslag.
Koelsysteem doorspoelen
Spoel de inwendige koelwaterkanalen van de buitenboordmotor met zoet water door na elk gebruik in zout,
vervuild of modderig water. Hierdoor voorkomt u dat afzettingen de inwendige koelwaterkanalen verstoppen.
NB: Tijdens het doorspoelen kan de buitenboordmotor opgeklapt of in de verticale bedrijfsstand staan.
1.
Zet de motor af en plaats de buitenboordmotor in de bedrijfsstand (verticaal) of in een opgeklapte
stand.
2.
Koppel de doorspoelconnector los van de fitting op de onderbak.
nld
ONDERHOUD
1.
67
1.
1.
28726