Groep 1
Ga voor een correcte montage van het
kinderzitje als volgt te werk:
– controleer of de ontgrendelhendel (B-
fig. 49) in ruststand (ingetrokken)
staat;
– zoek de bevestigingsbeugels (A) en
plaats vervolgens het kinderzitje met de
bevestigingshaken (C) in de beugels;
– duw tegen het kinderzitje totdat het
hoorbaar vergrendelt;
– controleer of het kinderzitje goed ver-
grendeld is door met kracht te proberen
het kinderzitje te verplaatsen: de inge-
bouwde beveiligingsmechanismen verhin-
deren dat slechts een enkele bevestigings-
haak is vergrendeld.
38
In deze opstelling wordt het kind ook
beschermd door de veiligheidsgordels van
de auto en door de bovenste gordel: zie
de handleiding van het kinderzitje voor
het correct omleggen van de veiligheids-
gordels van de auto.
fig. 49
AIRBAG
De auto is uitgerust met frontairbags aan
bestuurders- en aan passagierszijde en zij-
airbags voor (sidebags - headbags).
FRONTAIRBAGS
De frontairbags (bestuurder en passa-
gier) beschermen de inzittenden voor bij
middelzware en zware frontale botsingen,
A0A0664b
door het opblazen van een luchtkussen
tussen de inzittende en het stuurwiel of
het dashboard.
Als de airbags niet worden geactiveerd
bij andere soorten botsingen (zijdelings,
van achter, over de kop slaan enz), bete-
kent dit niet dat het systeem niet goed
functioneert.
Bij een frontale botsing zorgt een regel-
eenheid ervoor, indien nodig, dat het kus-
sen wordt opgeblazen.
Het kussen blaast onmiddellijk op, waar-
door het lichaam van de inzittenden voor
wordt opgevangen en de kans op letsel
beperkt wordt. Direct daarna loopt het
kussen weer leeg.